tegen. En ik denk ook niet dat jij nog kan veranderen.’
Ze keek me aan.
‘Nee,’ zei ik mismoedig, ‘dat zit er niet meer in.’
Een half uur later namen we afscheid. Ik drukte haar dicht tegen me aan, maar voelde de zachte weerstand, en volstond met een korte zoen op haar voorhoofd.
We zouden contact houden, o zeker, en niets was nog definitief.
En nee, er was geen sprake van dat ze over die baan in Groningen dacht om wat verder van mij af te zijn. Ze vond het contact dat we nu hadden juist heel prettig en rustig.
Lette ik wel een beetje op mijn gezondheid? Mooi.
Ik keek haar na toen ze in haar auto stapte en geconcentreerd wegreed, ze vergat bijna terug te wuiven.
Treurig begon ik de rit naar Amsterdam. Het was echt uit, op een bloedeloze en definitieve manier. Geen ruzie, geen hooglopende emoties. Onlangs overleed ons huwelijk. De begrafenis heeft inmiddels in alle stilte plaatsgevonden.
Ik had me misschien wat beter kunnen verdedigen. Het was waar, ik had moeite om te geloven in de zin van het leven. Nou en? Dat gold toch voor elk verstandig mens? En mag je dan af en toe wat depressief zijn? Zeker in dit rotland met zijn eeuwige overtrekkende wolkenvelden en hier en daar een bui. Ze zouden naar ontwikkelingslanden eens wat films moeten sturen over het Hollandse klimaat. Rillen op het barre strand, fietsen tegen de wind in met slagregen, in de tram met vijftig andere dampende winterjassen, op pad met lekke schoenen door zwarte sneeuwpap. Dat zou ze nog eens opmonteren, die arme hongerlijders!
Pas vele kilometers verder realiseerde ik me dat Marina natuurlijk baalde van dit soort platvloerse tirades. En gelijk had ze, het was knap vervelend. Misschien kon ik