| |
| |
| |
10
Mijn agenda wees aan dat ik pas anderhalve maand bij Marcom terug was, maar ik had het gevoel voor tijd verloren in de tunnel van werk en het leek alsof ik nooit weg geweest was. Max schoof alle projecten naar me toe die Robin binnenbracht en vervolgens liet liggen, en de schermutselingen met Jaap van Minden vulden de rest van de tijd op.
De eenzame avonden schrikten me af en ik werkte graag en laat door. Als de dagploeg vertrokken was kwam 's avonds een nieuwe ploeg telefoonenquêtrices om nietsvermoedende Nederlanders van hun televisiescherm te halen voor het beantwoorden van vragen over hun consumentengedrag.
Zo lang ik in het vak zat bekroop me geregeld de behoefte om eens de volstrekt argeloze vragenlijst te maken. Eet u wel eens? Zo ja, wat eet u dan zoal? Zijn er ook andere gezinsleden die wel eens iets eten? Eet u altijd evenveel of varieert dat?
Eet u altijd hetzelfde of eet u ook wel eens iets anders? Indien ook wel eens iets anders: waar hangt dat van af? Indien ‘tijdstip van de dag’ genoemd wordt: als we nu de dag verdelen in drie delen, ochtend, middag en avond, kunt u dan omschrijven wat de verschillen zijn in wat u op die delen van de dag eet?
En dan maar dooremmeren: eet u wel eens iets warms? Bij welke temperatuur vindt u dat voedsel het
| |
| |
aangenaamst? Kunt u dat wat preciezer aangeven, is het boven of beneden uw lichaamstemperatuur? Indien boven: hoeveel maal uw lichaamstemperatuur? Welke temperatuur heeft uw lichaam?
En zo maar door, tot de getergde consument eindelijk de moed zou hebben om de hoorn op de haak te leggen of de enquêteur het huis uit te gooien.
De behoefte aan het maken van zo'n allesverziekende enquête was ik langzamerhand gaan herkennen als een teken om eens een avond vrijaf te nemen.
Nu dus. Ik scharrelde mijn boeltje bij elkaar, nam toch maar een pakje tabellen mee voor het geval ik me in mijn flatje zou vervelen.
Op weg naar de lift zag ik in de enquêteursruimte Marjolein staan, gefascineerd kijkend naar de vijfentwintig vrouwen en vijf mannen die het Nederlandse volk aan de telefoon hadden en de antwoorden op het beeldscherm intikten.
‘Dag Marjolein,’ zei ik en ze maakte een halve pirouette.
‘Hé Hans!’
We deden de drie verplichte zoenen op de wang en ik rook vaag de wrange geur van rode wijn.
‘Wat doe jij hier?’
‘Nou eh... Wat ik altijd hier doe. Ik ben op zoek naar mijn echtgenoot die weer eens geheel foetsie is. Kom, hoe heet hij ook al weer.’
‘Heb je al in zijn kamer gekeken?’ Onzinnige vraag, want ik wist dat Robin de hele dag onvindbaar was geweest.
Ze giechelde. ‘Tot in de laatjes van zijn bureau. Hij kan zich héél erg klein maken als het moet. Jezus, wat ben ik kwaad eigenlijk. Het is onze trouwdag en ik zou hem om zes uur oppikken in het café en daarna zouden we gaan eten in Le Soleil. Drie uur heb ik zitten wachten
| |
| |
en al wie er komt, géén Robin. Ik heb de nos-studio gebeld en daar was hij al om drie uur vertrokken, met de hele ploeg. Hij kan me wat.’
Kwaadheid gaf haar een blos en ze kon van blakende energie geen seconde stil staan. In haar witte jeans en bloes was ze het toonbeeld van gezondheid en ongerichte kordaatheid, zal ik dit, zal ik dat, en haar huwelijk met Robin was altijd al een strijd geweest om het initiatief.
Ik mocht haar graag, ze zei ronduit wat ze dacht, toonde haar gevoelens zonder nadenken en leek zich nauwelijks bewust te zijn van haar aantrekkelijkheid.
‘Ik ben klaar met mijn werk en mag nu buiten spelen,’ zei ik, ‘zal ik je gezelschap houden tot Robin uit de files geraakt is?’ Files was misschien niet zo'n geschikte smoes om negen uur 's avonds, maar ik had opvallend weinig behoefte om iets inventievers voor hem te bedenken.
‘Files, há. Hij zal wel weer tegen een oud dametje aan gelopen zijn. Robin loopt altijd tegen oude dametjes aan die hem het hemd van het lijf praten en die hij niet zo één twee drie kan afpoeieren. Dat is een van de nadelen van het tv-vak. Geloof jij het? Ik doe mijn best, maar ik twijfel wel eens aan de leeftijd van de dametjes.’
Ze wilde niet terug naar het café en ook niet eten in Le Soleil, dus loodste ik haar naar een eetcafé daartussenin.
Zij behoorde tot de weinige vrouwen bij wie ik me buiten het werk op mijn gemak voelde, we konden praten en lachen en er was nooit gebrek aan onderwerpen.
Elk uur belde ik het café, Le Soleil en hun huis op, want Marjolein wilde het niet zelf doen en ik had mezelf aangepraat dat ik toch moest proberen Robin uit de problemen te houden.
Om twaalf uur kreeg ik hem eindelijk te pakken en hij
| |
| |
klonk verdwaasd en vaag.
‘Ach, is Marjolein bij jou? Ik vroeg me al af...’
‘Man, je bent je trouwdag vergeten, ze zit al de hele avond op je te wachten, want jullie zouden gaan eten.’
‘Trouwdag? Ja verrek, het is de veertiende vandaag. Ach jezus, ik ben thuisgekomen en in slaap gevallen, ik ben doodaf. Wil je mij excuseren en haar zeggen dat ik thuis ben, beste kerel? En kom even mee een borrel drinken!’
‘Nou, zou je niet even je best doen en toch nog hierheen komen?’
Maar hij had de hoorn al neergelegd. Teruglopend naar het tafeltje waar Marjolein eenzaam een bierviltje vierendeelde peinsde ik over het bekakte geluid van Robin. Hij had de neiging taalgebruik van anderen over te nemen en ‘beste kerel’ en ‘doodaf’ kwamen me vreemd voor. Had hij een vriendin in hockeykringen?
‘Het klinkt alsof hij een slaappil genomen heeft,’ zei Marjolein toen ik de conversatie samenvatte, ‘de mafkikker leeft de laatste tijd op pillen. En waar hij ze vandaan haalt mag de here god weten, want tijd om een dokter te bezoeken kan er niet van af. Als ik een beetje pech heb kan ik er straks niet eens in, want soms draait hij volautomatisch het nachtslot om. Dan zal ik bij jou moeten logeren, heb je een logeerkamer?’
‘Nou, eigenlijk heb ik niet eens een dubbelbed in mijn kabouterflat, maar je bent natuurlijk van harte welkom. Kan je lepeltjes liggen?’
‘Hoezo, lepeltjes liggen.’
‘Toen Marina en ik samen gingen wonen had ik ook een heel kleine kamer met een smal eenpersoonsbed. Zij aan zij konden we er nog net in slapen, zoals lepels in een lepelbakje. Als we om wilden draaien moest dat gezamenlijk. Toch ging het vanzelf, ook als we sliepen.’
| |
| |
‘Wat lief...’ zei Marjolein peinzend en bestelde nog een rondje.
Ik had even een herinnering aan Marina. Als ik 's nachts niet kon slapen vanwege de naderende dood of ander onheil werd ze vanzelf half wakker en als ik vroeg ‘Mag ik een been?’ dan nestelde ze zich wat dichter tegen mij aan en legde een warm en slaperig been over mij heen. Dat warme gewicht trok me mee in haar diepe slaap.
Het was een korte herinnering, die meteen weer wegzakte, ook te intiem om te vertellen.
Langzamerhand waren we ondanks de maaltijd wat aangeschoten geraakt en toen de laatste ronde werd afgeroepen waren we bezig elkaar uit te leggen hoe een fietsband het best geplakt kon worden.
Het bleek dat onze vaders daarover dezelfde opvatting hadden gehad en dat we allebei uit ongedurigheid de bandelichters gebruikten om na de reparatie de band weer op zijn plaats te brengen. Ook al leverde dat het risico van een nieuw lek op.
Het ontdekken van die gedurfde afwijking van het ouderlijk gezag bracht ons tot een dronken maar diepe saamhorigheid en even legde ze haar hand op mijn arm.
Toen de barman de stoelen op de tafels begon te plaatsen moesten we echt weg. Terwijl ik afrekende en bij de deur van het café op haar wachtte had ik al het vaag zinkend gevoel dat er iets onherroepelijks te gebeuren stond. Ze kwam het toilet uit met het hoofd wat voorovergebogen, een vrouw met een besluit.
Buiten motregende het, een pesterig nazomerregentje. Ik zuchtte, wat haatte ik dit land toch eigenlijk.
‘Hans,’ hoorde ik haar zeggen, ‘ik wil niet naar huis.’
Ik keek naar haar. Ze rommelde in haar tas, hoofd voorover. In het vage straatlantaarnlicht zag ze er verlo- | |
| |
ren uit, een mooi treurig meisje. Het oom-gevoel werd in mij wakker.
Ik legde voorzichtig mijn hand op haar schouder. Ze keerde zich om, en ik trok haar naar me toe en we zoenden elkaar.
Dat moest kunnen, we waren toch vrienden. Ik vond haar lief en ze had recht op warmte na zo'n mislukte avond. Die verdomde Robin ook met zijn egoïstisch geheugenverlies. Maar ik raakte meegesleept en omklemde haar net zoals ze mij vasthield, sloot mijn ogen en ging in haar op. Haar gretige snelle tong tegen mijn bedachtzame, handen strelend over rug en haar, de buitenwereld was even weg, en ik merkte pas weer dat we stonden toen ik bijna mijn evenwicht verloor.
Mijn god, wat overkwam me nu toch. Alarmbellen rinkelden. Toen we elkaar buiten adem even loslieten, zag ik in het lampschijnsel haar dromerige gezicht en nam haar opnieuw in mijn armen. Als we niet buiten in de motregen stonden maar ergens thuis waren, dan zouden we nu snel de kleren afleggen en het logische vervolg vinden.
Ik wilde niets liever, maar het kon natuurlijk van geen kant. Een huwelijk aan diggelen, problemen met Robin op kantoor, dat moest toch eigenlijk zwaarder wegen dan een aangeschoten vrijpartij, waar we de volgende dag vermoedelijk spijt van zouden hebben.
Ik haatte het dat bij drank altijd alleen maar mijn lichaam dronken werd, en dat er altijd dat nuchtere brein was dat bleef doordenken. Maar het had gelijk.
‘Kom, je moet naar huis,’ zei ik ten slotte. ‘Ik zou graag willen, maar het kan niet.’
Ze knikte, trok mijn hoofd weer naar zich toe en we raakten opnieuw in elkaar verzonken. Vreemd besef dat de ander ook aan het nadenken is, aarzelt, conclusies trekt.
| |
| |
Het kan een half uur geduurd hebben, misschien wel uren, maar ten slotte gingen we toch hand in hand op pad naar onze fietsen.
Zwijgend reden we op, vol van wat er bijna gebeurd was.
‘Moet jij niet een andere kant uit?’ vroeg Marjolein na een paar minuten.
‘Uiteindelijk wel,’ zei ik, ‘maar in mijn tijd bracht je een meisje keurig naar huis. En ik wil trouwens graag nog een beetje bij je blijven. Als het mag.’
Ze stak haar hand uit en we fietsten wat riskanter verder, want na alle drank was ons sturen wat labiel geworden.
Als zij hetzelfde gevoel had als ik waren we nog niet klaar met elkaar.
Een straat voor haar huis stopten we en met de fietsen tussen de benen omhelsden we elkaar nog een keer. Omhulzen was misschien beter.
Een late auto passeerde ons, getoeter en gejoel. ‘Gaatie lekker?’
Het was voor het eerst dat ik eraan dacht dat ik misschien wat te oud was voor vrijen op straat. Maar ik had me eigenlijk nooit ouder dan veertien gevoeld.
‘Ga je nog even mee?’ vroeg Marjolein, ‘misschien kan ik er niet in. En Robin ziet je altijd graag.’
Herstel van de betrekkingen, begin van de leugen, een beroep op mijn loyaliteit. Vooruit dan maar, ik begon te begrijpen dat ik van haar hield. En we hadden toch niet echt gezondigd.
De deur ging gewoon open en toen we de trap op geklommen waren bleek Robin vlijtig bezig te zijn een tekst in te tikken op het beeldscherm. Hij keek achterom naar ons met een aimabele grijns, maar Marjolein stelde de ruzie niet uit.
‘Waar bleef je nou, verdomme,’ riep ze, ‘ik zit uren in
| |
| |
het café te wachten voor Jan Doedel.’
‘Het spijt me, kindje. Ik ben blijven napraten met oma De Groot, voor het volgende onderwerp.’
Handig manipuleerde hij mij in het gesprek, door toe te lichten: ‘Oma De Groot is een fantastisch type, Hans. Vijfenzeventigjarig oud wijfje, maar nog zo actief als de pest. Grey power in persoon. Ze is ingehuurd voor nieuwe onderwerpen, want bejaarden kijken het meest tv. Ze had nu iets over eenzame oma's die na een echtscheiding van de kinderen geen toegang meer hebben tot hun kleinkinderen. Er wordt wat leed geleden hoor. Kan je je voorstellen hoe dat gaat: Jan en Marie gaan uit elkaar, Marie krijgt de kinderen en Jan mag ze per gratie gods één keer in de week zien. Maar de moeder van Jan heeft geen enkel recht om ze te zien. Volgende week doet ze haar verhaal van eenzaamheid, en dan opgenomen in silhouet en onder schuilnaam, want ze wil Marie natuurlijk niet nog meer tegen zich in het harnas jagen. Vraag aan het publiek: hebben grootouders recht op contact met hun kleinkinderen of mogen zij slachtoffer worden van het slechte huwelijk van hun kinderen? Goed onderwerp, hè?’
Ik knikte.
‘Wat ben je toch een zak,’ zei Marjolein. Ze stond te zieden, haar stem schoot omhoog. ‘Ik had vanochtend een dame De Groot aan de lijn en toen ik haar oma noemde begon ze te lachen. Ze heet Tanja de Groot en wordt alleen oma genoemd omdat ze de bejaardehonderwerpen doet. Wat zit je me nou te belazeren.’
Daar had hij even niet van terug, maar hij herstelde zich snel.
‘Sorry, kindje, ik ben een beetje een fantast, dat weet je toch. Voor mij is ze omaatje De Groot, ze leeft zich ook helemaal in die rol in.’
Maar Marjolein was nog niet klaar.
| |
| |
‘En heel toevallig bleken we een gemeenschappelijke vriendin te hebben. Die heb ik dus maar eens gebeld. En Tanja de Groot is een heel smakelijke jongedame van pakweg een jaar of vijfentwintig. Echt jouw type, zo te horen.’
‘Mwah,’ zei Robin met getuite lippen, ‘mij nooit zo opgevallen. Maar vind je dit iets om nu uit te vechten, met een gast erbij? Zullen we het tot morgen uitstellen?’
‘Ik ga naar bed,’ zei Marjolein, ‘sorry Hans. Dank voor een leuke avond.’
Ostentatief zoende ze mij op de wang en negeerde Robin.
‘Oef,’ zei Robin toen ze weg was, ‘doe me een lol en neem nog een pilsje. Ik heb een paar uur geslapen vanavond en voorlopig pit ik niet meer in.’ Zonder mijn antwoord af te wachten ging hij naar de keuken.
Ik stond bij zijn beeldscherm en keek onwillekeurig wat hij erop had staan. ‘Wat moeten we ervan denken,’ las ik, ‘Tata ta. Mooi weer is beter dan slecht weer.
Omsk, Irkoetsk.’
Kennelijk had hij maar wat onzin zitten tikken toen hij ons naar boven hoorde komen.
‘Ik heb nog maar één blikje bier kunnen vinden,’ zei hij toen hij weer binnenkwam, ‘Marjolein is niet de beste huishoudster ter wereld.’
Hij verdeelde het blikje eerlijk over twee glazen en we gingen tegenover elkaar zitten. Ik zag dat het intussen al bijna vier uur in de nacht was. Geen wonder dat ik me zo moe voelde. In Robins gezicht zag ik de diepe lijnen die zich ongetwijfeld ook op mijn hoofd aftekenden. We werden te oud voor nachtbraken.
‘Soms zou ik het leven wat eenvoudiger wensen,’ zei hij.
‘Ja, jullie ruziën wat af.’
| |
| |
Dat wimpelde hij weg. ‘We hebben altijd met elkaar gevochten. Dat was van meet af aan al zo, het hoort bij ons. Maar vergis je niet, we houden wel degelijk van elkaar. Ik maak het morgen wel weer goed.’
‘Mooi,’ zei ik en loog.
|
|