reau. Ik keek toe hoe hij het afhandelde, een paar kleine maar scherpe kanttekeningen plaatste, en hij zag dat ik keek en kreeg meteen iets Napoleontisch. Vermoedelijk ergerde ons dat allebei.
‘Kom, laten we een pilsje gaan drinken,’ zei ik, ‘als je het aandurft.’
Zo'n uitdaging kon iemand van zijn type niet laten lopen, ook al wist hij bij voorbaat dat hij het tegen mij zou afleggen. Even later zaten we in een stil hoekje van het buurtcafé.
In het drankgebruik was Max meer een sprinter dan een marathonloper. Gulzig sloeg hij de inhoud van het glas naar binnen en zat dan ongeduldig te wachten tot ik klaar was voor een refill, want hij wist dat hij moest zorgen niet meer te drinken dan ik. Maar zijn natuurlijke hoge tempo, in het zakendoen een prae, was zijn zwakte in het café en na twee uur wissewasjes begon zijn tong wat te dubbelen.
Het leek me tijd om de cruciale vraag te stellen: ‘Waarom wil je niet dat er in mijn bijzijn over Robin gepraat wordt? Wat is er eigenlijk aan de hand?’
‘Geen goeie zaak,’ zei hij, ‘praten alsseman er niet bij is. Robin heeft z'n inzinkingen. Salgemeen bekend. Nies bezonders.’
‘Maar waarom heeft hij nu een inzinking? Ik heb laatst een dag met hem opgetrokken en hij was nog behoorlijk tierig.’
‘Speed,’ zei Max.
‘Nee, ik reed, hij moest zijn lezing voorbereiden.’
Hij keek me aan en lachte. ‘Speed! Pilletjes, coke.’
‘O.’ Ik was geïmponeerd, in Tilburg had je dat niet. Zo zo, was dat Robins nieuwe kick. Het kon erger.
‘Dat is toch niet zo'n probleem?’
‘Wie zegt dat het een probleem is?’
Hij trok zich even op uit zijn aankomende dronkenschap.