Verantwoording
In 1972 verscheen ‘Oost-Indische Spiegel’ van Rob Nieuwenhuys, een standaardwerk over de Indische belletrie. In het hoofdstuk ‘Vier excentrieken’ besteedde hij o.m. aandacht aan Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga, tijdgenoot en vriend van Multatuli, uit Indië verbannen wegens een artikel dat te ver ging.
De redaktie van het kwartaalschrift De Engelbewaarder, altijd geïnteresseerd in tegendraadse en enigszins in vergetelheid geraakte figuren, vroeg mij een boekje over leven en werk van Roorda te schrijven. Aangezien ik haar belangstelling deel, ging ik op dat verzoek in. Daar heb ik wel eens spijt van gehad, want er bleek veel speurwerk nodig te zijn om alle benodigde gegevens te vinden, en als vreemdeling in archievenland raak je snel verdwaald. Dankzij Maja Indorf, mijn vrouw, is het toch gelukt om binnen de beschikbare tijd (de afleveringen van dit kwartaalschrift worden tevoren gepland) de documentatie bijeen te krijgen.
Bij de opzet van dit boekje moest ik kiezen voor de mogelijkheid om de beschikbare pagina's vooral te besteden aan Roorda's levensverhaal of het accent te leggen op bloemlezen uit zijn omvangrijke journalistieke produktie.
Ik koos voor het eerste, om twee redenen:
- | Roorda was een betoog-schrijver, wiens meestal zéér uitvoerige artikelen alleen te waarderen zijn in de context van de discussies waaraan hij deelnam. Los beschouwd zijn ze na 100 jaar niet erg goed leesbaar en vanwege de vele toespelingen op personen en situaties uit die tijd vaak ook moeilijk te begrijpen. |
- | Over Roorda als persoon is eigenlijk niet veel bekend, en dat is jammer want juist door zijn persoonlijke belevenissen ontstaat een goed beeld van de tijd waarin hij leefde en de dwarse figuur die hij in die tijd was. Daarbij komt dat Roorda (zoals veel schrijvers) op zijn best is als hij het over zichzelf heeft. |
Vandaar dat ik de beschikbare ruimte voornamelijk besteed heb aan Roorda's levensverhaal, via citaten uit zijn eigen geschriften en die van tijdgenoten. Daarbij heb ik het accent sterk gelegd op Roorda's Indische jaren als militair, tabaksplanter, journalist en ingenieur, en minder op de Europese jaren die na zijn verbanning volgden.
Veel gegevens hebben mijn vrouw en ik kunnen putten uit een aantal artikelen die sinds Roorda's dood (1887) verschenen, over hem en zijn verbanning: F. Domela Nieuwenhuis (1889), S. Kalff (1905), S.A. Reitsma (1941), Paul van 't Veer (1958), Henri A. Ett (1960), W.F. Wertheim (1960 en 1961), Rob Nieuwenhuys (1972).
Belangrijke bronnen waren ook de briefwisseling tussen Roorda en Multatuli (gepubliceerd in 1907), de autobiografische notities van Roorda in de bladen Oost en West en Het Vaandel, de in het Instituut voor Sociale Geschiedenis aanwezige brieven aan Domela Nieuwenhuis. Deze en andere bronnen zijn op de laatste pagina's van dit boek gespecificeerd.