7
De veertiende dag zorgde ik ervoor tijdig thuis te zijn. Ik had er zelfs aan gedacht bloemen te kopen en een welkomstbriefje op de mat te leggen.
Maar alles lag er nog net zo toen ik van kantoor kwam. Pas om acht uur werd er aangebeld. Beneden stond Maartje wat hulpeloos tussen drie grote koffers.
‘Wat is er in godsnaam aan de hand?’ vroeg ik, terwijl ik hielp sjouwen.
‘Ik weet het niet,’ zei ze, ‘alles ging goed, mooie vakantie gehad. En toen we de koffers uitgeladen hadden zei hij ineens dat hij nog even weg moest.’
We keken elkaar met opgetrokken wenkbrauwen aan en schudden het hoofd.
Ik warmde wat bami op en bakte er eieren bij.
‘Hoor eens, als hij nu weer weg blijft dan wordt het gedonder op kantoor,’ zei ik.
‘Dat lijkt me nog het minst belangrijke.’
‘En we zijn nota bene helemaal bij, hij kan met een schone lei beginnen.’
Ze stak een vork bami in haar mond, proefde en nam een slok water.
‘Wat is dit in vredesnaam?’
‘Bami van de slager,’ zei ik, ‘daar blijf je mager bij.’
‘Hoezo?’
‘Hoeveel denk je ervan te eten?’
Ze knikte korzelig. ‘Maar jij bént toch al mager?’
‘Precies.’
De maaltijd was snel afgelopen, daarna zaten we bedrukt bijeen met een kop koffie in de hand.
‘Je bent wel bruin geworden,’ zei ik ten slotte.
‘O, overal,’ zei ze en begon enthousiast te vertellen over de nudistencamping waar ze geweest waren, maar Bert had het vertikt om uit de tent te komen. Hij zat maar te lezen en te drinken. Al pratend luisterden we voortdurend met een half oor naar de deur, maar er kwam geen geluid.
‘Heb je nou een flauw idee waar hij zit?’ vroeg ik na een tijdje.
Ze zuchtte en nam een besluit.
‘Het kan zijn dat hij gewoon de kroeg is ingegaan, maar ik denk het niet. Als hij lang wegblijft dan gaat hij op pad. Het heeft iets met vroeger te maken, dat zei hij tenminste een keer toen hij een hele nacht niet geslapen had. Ik ook niet, in zo'n tent merk je alles wat een ander doet en hij lag maar te woelen en te boeren van al die