Haas
In 1954 leidde ik 3 andere krachtmensen naar een glorieuze victorie in de oefenvier 14-16 jaar, bij de Benelux-wedstrijden in Haarlem. In datzelfde jaar reed ik in één ruk van Maastricht naar Amsterdam op mijn transparant-rode Locomotief sportmodel, met slechts een korte pauze in de omgeving van Utrecht, om over te geven. In deze periode kon ik 20 keer op één been op-en-neer gaan en mezelf 40 keer opdrukken in de voorligsteun. Daarnaast speelde ik een uitgekookt partijtje tafeltennis, als iemand het tegen me op durfde te nemen. Maar nooit zal ik die keer vergeten bij een spelletje basketball, toen Neussie (onze gymnastiekleraar) een scheidsrechtersbal opwierp en ik tegelijk met het ding omhoog ging en tegelijk naar beneden kwam zonder erbij te kunnen. Het was symptomatisch, zoals dat vaak met gebeurtenissen het geval is. Want neem nu het paard (of de bok). Als dat houten gevaarte op een kort commando van Neussie naar het midden van de zaal werd gesleept voelde ik al dat het weer mis zou gaan. Paardspringen: je neemt een aanloop, zet de handen op de rug van het geval en doet een haasje-over. Ik deed dat op drie manieren. Ofwel ik vergat mijn handen los te laten zodat ik midden op het paard op mijn polsen kwam te zitten, of wel ik kwam met mijn staartbeen op de punt terecht, ofwel ik haalde het nèt maar sloeg mijn hielen stuk tegen de achterkant van het gevaarte.
Veel erger nog was de koprol. Mensen als ik namen dan een lange aanloop, zetten de handen op de rug van het paard, plaatsten het hoofd daartussen en wachtten dan op de rol, die om onbegrijpelijke redenen niet kwam. De voeten bleven ferm op de grond staan, en tenslotte begon je dan maar kleine hupjes te maken om te proberen toch dat verdomde achterlijf omhoog te krijgen.
Ander voorbeeld, de rekstok. Men moest hieraan hangen en dan de benen omhoog zwaaien, zodat je een volledige draai maakte om tenslotte (steunend op de gestrekte armen) opgewekt de zaal in te kijken. Ik bleef echter bedroefd hangen, met af en toe een kleine rilling door het lichaam, als ik probeerde mijn benen op te tillen om ze omhoog te zwaaien.
Gelukkig was ik niet de enige die van dit soort dingen last had en ik ontdekte al snel dat mijn soortgenoten lang niet de onaardigste mensen ter wereld waren. Laat ik het zo zeggen: het waren meestal de meest intelligente jongens, mensen waar je een goed gesprek mee kon voeren, personen die wisten dat er belangrijker dingen in het leven zijn dan simpele lichaamsbewegingen. Enkelen van hen beheerden zelfs de schoolkrant, te zamen met het fysieke afval van de meisjessectie. Net toen ik een zekere positie in deze groep ging verwerven, gebeurde er iets eigenaardigs. Neussie had een nieuw idee: hij zette een kleine springplank anderhalve meter voor de bok, spande daar een net tussen en instrueerde ons om een aanloop te nemen, op de plank te springen (waar een veer onder zat zodat je over het net heen geschoten