De graaf in het Spaans
Dammes had gelijk, maar op zo'n onprettige manier dat hij het niet kon krijgen. Een vette borstenkneder en dan nog praats ook over een paar fout getikte clausules, zoiets zouden ze bij de Brandverzekering misschien genomen hebben maar wij van de 7e etage hadden absoluut geen behoefte aan dictatortjes. Na ampel beraad besloten Janssen en ik om de directie op te laten draven. Ik stelde een briefje op (meneer, het werk op de afdeling varia wordt bemoeilijkt door gezagsconflicten. Kunt u er iets aan doen?) en bezorgde het bij de directie-secretaresse. Enkele minuten later kwamen de twee directeuren voorzichtig naar beneden, Bakker en Jansonius, kleine maar geheel volgroeide mannetjes. Ze keken schichtig rond. Overal in de zaal waren de bureau's verlaten en stond men in groepjes van 3 à 4 man ontstemd bijeen. In zijn glazen toezichthokje zat de schuldige zich te verbijten.
Ik ging naar Bakker toe, hij rook fris, naar ochtendtennis en een warme douche.
‘Dit gaat echt niet zo,’ zei ik tegen hem. Hij legde mij een smekende trouwhartige blik aan.
‘Ja, ja, ik begrijp het,’ zei hij.
‘We zijn helemaal niet zo gauw op onze tenen getrapt, maar dit gaat niet zo. Ik ga toch maar eens solliciteren, denk ik.’
‘O,’ zei hij verschrikt en holde weg naar zijn broer. Samen gingen zij het kantoortje van Dammes binnen en trokken het gordijn dicht.
Ik liep naar het raam en keek naar beneden. Achter mij was het onstuitbare geluid van Winnie te horen: ‘en de werkster zegt, hij neemt in het weekend meisjes mee naar kantoor, als er niemand is. En gisteren vertelt ze, ik durf niet te zeggen wat ik gevonden heb in de prullemand van meneer Dammes...’
Gelach van Marian die ik hoe vaak al in gedachten genomen had boven op een bureau om enig leven te pompen in haar benig Schoeverslichaam.
Aan het raam naast mij was een glazenwasser bezig. De ramen konden van binnenuit gewassen worden, omdat ze konden kantelen rond een as die in het midden zat. De glazenwasser vond dit geen echt werk, en zijn minachting voor onze gevaarloze ramen straalde af op de kantoorknullen en -meisjes waar hij af en toe ironisch naar omkeek. Hij stond op een klein trapje de bovenste hoek van het raam te vegen toen Marion tegen het trapje stootte. Hij sloeg voorover tegen het raam waardoor het kantelde en hem soepel en geluidloos naar buiten wierp. ‘Godver...’ riep hij en was weg. We zaten op de 7e verdieping dertig koppen stootten tegen de ramen om naar beneden te turen. Hij was niet op een voorbijganger terecht gekomen.
‘Ik greep nog naar het trapje,’ hoorde ik Marion schril roepen, ‘hij viel en ik greep nog...’ Ik ging naar haar toe en zei vragend ‘Ja?’ en zag haar met genoegen stil en nadenkend worden.
Het werd een afwisselende middag met politieverhoor (‘een ongeluk’)