Er brandde eigenlijk een hèl licht, nooit eerder gemerkt, iedereen zou ons gemakkelijk kunnen zien als wij overstaken.
Het was eigenlijk te riskant.
Volgens mij konden we het best omlopen en aan de achterzijde van het huis over de muur klimmen. Alle deuren zouden toch niet dicht zijn?
Ik vroeg het Irene. Nou, zij wist het raam van haar kamer aan de buitenkant wel te openen.
Dat was tenminste één goed ding.
Het hart klopte ons in de keel toen wij de tocht begonnen langs de randen van het licht. Alles is 's nachts heel anders. Wij stapten tussen de onzichtbare maar duidelijk hoorbaar aanwezige kikkers de tuinen in die links van ons huis lagen, pisangtuinen. De grote gerafelde bladeren streelden ons langs de oren.
Recht voor ons lag de aangrenzende kampong, waar bijna alle lichten waren gedoofd. Er kwam van die zijde een constant zacht gonzen.
We gingen angstig de aarde over, en liepen stug met de weg mee rechts, rechts-af, achter de huizen langs. Aan de achterkant van het huis van haar vader hield ik halt.
Wij keken zwijgend naar de muur. Er was geen denken aan die te kunnen beklimmen van buitenaf. Te hoog en te glad, bovendien voorzien van een glasschervenrand. Dat had Irene wel kunnen zeggen.
‘Is me nooit opgevallen,’ zei ze. Ik deed een halfbeschaamde poging, vooraf mompelend ‘dat lukt nooit,’ erna zeggend ‘zie je wel?’
Irene keek toe en wachtte af. Ik werd een beetje kregelig.
Het gras was nat aan mijn voeten. Fluisterend zei ik: we moeten maar voorlangs gaan of zo.
We zetten ons weer in beweging en zaten na een kwartier omlopen aan de voorkant, gehurkt in het beschaduwde struikgewas en keken ingespannen naar de voordeur.
Bijna onmiddellijk werd ‘Irene’ geroepen in de achtertuin.
‘Zal ik?’ zei Irene tegen mij en stond half op.
Bij god, ik wist het niet. Kende ik haar ouders? Ik had geen idee hoe die zouden reageren.
‘Kies zelf maar,’ zei ik tegen haar.
Dat hoefde niet eens, want de voordeur ging open en meneer en mevrouw Verhaar keken starend rond. Zij waren beiden in pyama met badjas. Na een ogenblik kwam mevrouw - wat zag zij er slecht en boos uit - regelrecht naar ons toe.
Haar badmantel hing onbeweeglijk om haar heen, zij nam altijd heel kleine pasjes. Ze keek gespannen naar haar onzichtbare voeten, hoe was het mogelijk dat zij ons gezien had?
Ik bedacht wat ik zeggen zou, zoiets als ‘mevrouw, hierbij breng ik uw dochter terug?’
Vijf meter vóór ons stopte zij en keerde zich om. We hoorden haar zeggen ‘George’, hij keek in haar richting en zij schoot hem plompverloren neer met drie of vier schoten uit een klein revolvertje. Meneer Verhaar - het was een film - greep naar zijn borst en viel