5 mei
Je kon het zien aankomen, want er was al eens een keer een vliegtuig over geweest, waar briefjes uit gevallen waren die de moeders hevig opgewonden hadden. Maar dat was alweer een half jaar of zo geleden en intussen begon ik het steeds kouder te krijgen (ze zeggen wel dat het in de tropen warm is maar ik weet wel beter, als je honger hebt is het overal koud).
Daarna hadden we nog de opstand van de Koreanen gehad, die bij de Japanners 2e-rangs-soldaten waren. Op een dag holden ze groepsgewijs door het kamp met hun geweertjes, hop-hop-hop, de manier waarop je het ook nu nog Japanse studenten ziet doen. Ongetwijfeld zijn ze ook uit elkaar geknuppeld want daarna werd niet veel meer van hen vernomen. De clandestiene handel met buiten het prikkeldraad ('s nachts gingen veel ringen van de hand voor eieren) was allang verboden zodat het leven erg moeilijk was. Mijn moeder kreeg gelukkig tijdelijk een baantje in de rijstkeuken en kon zodoende nog wel eens een zakje gloeiende rijst op haar blote lijf ontvoeren, maar verder aten we alleen een soort stijfselpap, overgoten met een bruine-bonen-sausje.
Niet dat ik nou zielig was, maar
het ging op een gegeven moment toch aan je vreten. Vooral ook (naarmate de oorlog vorderde) de instructie van mijn moeder dat wij kinderen maar veel op bed moesten liggen om minder last van de honger te hebben. En dat terwijl er enkele overheerlijke autowrakken in het kamp stonden waar zeer vele spelletjes mee te doen vielen. Als kleine jongen had je weinig last van de Japanners, behalve dat je een paar uur per dag grassprietjes moest plukken die voortdurend tussen de straatstenen groeiden. En natuurlijk de appèls, die waren erg vervelend. Je moest allemaal op een rijtje staan en diep buigen voor de Japanse officier en daarna werd er geteld waarbij iedereen in het Japans zijn volgnummer moest roepen. De moeders telden dan zenuwachtig van tevoren uit welk nummer hun kinderen hadden, vertaalden dat in het Japans en dat moest je dan roepen. Als het fout ging moest het over. Ik herinner me dat tellen als iets dat begon met ‘isj njie shang sjie goh ro’ en dat klinkt authentiek genoeg om nog een kern van waarheid te kunnen bevatten (net zoals ik ooit als kind leerde ‘tontétatieotétatoe’ wat in het Frans schijnt te betekenen: heeft de thee uw dorst weggenomen?). De school was trouwens prima verzorgd, er was een oud wijfje dat haar tanden uit kon doen en dat gaf ons les. Wij zongen ‘daar was laatst een meisje loos, die wou gaan varen’, wat mij zo klein als ik was een geil liedje leek. Ook moesten wij op de grond zitten en dan met onze benen en armen zwaaien onder het zingen van ‘lamme handjes, lamme voetjes, kan niet lopen langs de straat.’ Mijn moeder leerde mij breien met sapoe-lidi-stokjes en tot honderd tellen en iemand anders leerde mij schrijven.
Later zag ik nog wel eens foto's, die onbegrijpelijkerwijs nog gemaakt hadden kunnen worden van de vrouwen-en-kinderen-kampen in