Na enkele dagen had men het wel door. Kwee was een robot. Neem bijvoorbeeld het moment van twaalf uur. Dan stond hij bij een onzichtbaar teken op en ging zonder op- of omzien de deur uit voor een wandeling. Het was een heerlijk gezicht, als door radar bewogen, ontweek hij obstakels en tegenvoeters en keerde na precies 30 minuten in gelijke pas terug. Het verbaasde iedereen toen het aantal van zijn handelingen na een maand of zo met één uitgebreid werd, plotseling, alsof iemand op een nog niet eerder ontdekte knop had gedrukt.
Het was eind oktober, een dinsdag. De thee was nauwelijks rondgedeeld of hij stapte uit zijn stoel in de richting van Connie, de typiste, een 28-jarige kantoorveteraan. Ze stond bij het raam naar buiten te kijken, de gracht op, ze was zeker een kop groter dan hij en hij moest hoog reiken om haar op de schouder te tikken.
Hij gaf haar een briefje en zei: ‘Wilt u dit even lezen?’
De tekst, bijna onleesbaar van sierlijkheid, luidde: ‘Geachte Juffrouw, zoudt u mij het genoegen willen bereiden Uw avond heden te mogen verzorgen? Hoogachtend, Kwee.’ Met datum en adres keurig erboven geschreven. Ze las en herlas en rondom hen verstomden de gesprekken. Kwee wachtte af, met iets verhoogde gelaatskleur. Dan keek zij op, verbaasd, en knikte stom, waarna hij prompt rechtsomkeert maakte en terug stapte naar zijn plaats.
Haar lachen bewaarde ze voor het moment waarop hij even niet aanwezig was:
‘Ik zei ja voordat ik het wist, het zal me wat worden vanavond!’ Juffrouw Smets zei bezorgd en jaloers:
‘Kijk maar uit, je weet het nooit met zo'n buitenlander.’
Het was dinsdagavond, een heldere en warme dinsdagavond. Kwee trok zijn goede blauwe pak aan en knutselde een dikke gegallonneerde knoop in zijn das. Aan de vouw in zijn broek kon men zich snijden, het vet in zijn haar garandeerde van die zijde een goedvallende avond. Hij dronk een klein glas sherry en keek met nieuwe ogen zijn kamer rond. Een zeer nette kamer, boeken stonden liniaalrecht naast elkaar op de planken, 7 kleine en grote lampen zorgden in talloze combinaties voor verlichting.
Er is niets ergers dan een gezellige kamer voor één persoon, bedacht hij. Maar na vanavond zou dat afgelopen zijn. Wat kon er mis gaan? Hij vergat niet voor het vertrek zijn planten water te geven. Er waren er drie, de mooiste een tweekleurige Tjempaka, die trots uit een vaasblauwe kom stak. Hij stak de top van de plant, een kleine bloem, als mascotte bij zich en ging met kloppend hart op weg.
De lucht droeg vredige, ivoren tinten toen Kwee mejuffrouw Connie van huis haalde, pruimkleurige toen zij na een ceremonieel diner naar het theater wandelden, en had zich in een stemmig grijs gedrapeerd toen zij in het Hondse Bos liepen en zaten, van twaalf tot één, en een weinig vruchtdragend gesprek ontwierpen.
Eén na één lepelden zij de mogelijke onderwerpen van gesprek op en bleken het steeds snel met elkaar eens te zijn. Tenslotte bootste Connie