Overige mannen en vrouwen
De moeder van L. was een vrouw met een wee hart op de tong en een ring van ijverige gezelligheid in haar stem.
Men kon in dit gezin komen via L. en hen daar van de achterzijde gadeslaan. De vader bleek dan een muiszachte man, een hondje, een scherp in het gezicht gegroefde vriendelijkheidsprater. Moeder liet zich kennen als de vrouw van het boze oog, een nerveuze slaapstoornislijdster, de bouwster van de Huiselijke Crisis. Twee fotoboeken met vakantiekiekjes lieten zien hoe haar grote slappe ogen de jaren door gelijk bleven terwijl het lichaam in het badpak steeds meer wit en slap vlees verzamelde.
Mensen met die vochtige donkere ogen hebben het in hun vingers, zij zijn het medium van het leed van anderen, en zoals de vader het in zichzelf wegborg en gewoon vergat of er vriendelijk en voorzichtig overheen stapte, zo spaarde moeder met klem al de misère van de klanten die zij uit hen kon trekken.
Niet in staat haar leven te vullen met succes, vulde zij het met mislukking, niet in staat mislukking te creëren verzon zij het, niet in staat het te verzinnen leende zij het, repeteerde het voor zichzelf, en speelde de drama's uit in de achterkamer.
Zo speelden in het gezin 's avonds tragediën van jalouzie en ontrouw, van ouder worden en aftakelen, alleen gelaten worden, de vreze gods en het dagelijks brood enzovoorts, en zag men overdag haar oog begerig zuigen aan de klanten.
Het duurde tot haar 50e jaar voordat zij voor zichzelf een vast patroon van gedrag ging uitzoeken, het werd het manisch depressieve waarvoor zij bij boeken en klanten te rade ging.
Toen zij tenslotte weggebracht werd bleek het dat de vader een ijle zelfloze figuur was. Hij die zijn kleuren altijd aangepast had aan de omstandigheden, had nu geen omstandigheden meer. Hij werd een veelvuldige gast bij L. die in die tijd reeds getrouwd was en een kind had van 3 jaar, een jongetje. Met het kereltje wandelde de grootvader vaak naar het park heen en terug, het bleek dan heel afgekoeld en bang, de grootvader peinzend.