Bezoek
Opa was 81. Enkele onderdelen hadden het al begeven, een linkeroog, een half rechteroog, het gehoor, het gebit. Hij had de onregelmatige trillingen van een stationair draaiende motor.
‘Vanmorgen sprak ik tante Anna Klazien nog,’ zei opa luid, ‘ze zei: wet je dat Kees Verzee dood is? Woensdag is hij begraven.’ Hij keek monter uit het raam en sloot de kaken. Daar hij geen gebit meer had, leek zijn mond een blaasbalg. Zijn lippen waren verlamd en elke paar seconden kwam zijn dikke zwarte tong even naar buiten om snel te voelen of zijn lippen er nog waren.
‘Hoe gaat het nu, opa?,’ vroeg ik. ‘Hoe gaat het nu, opa?’ vroeg ik luider.
‘Is de jus nu wat vetter, opa?’ voegde mijn moeder er aan toe. ‘Ja, dat gaat wel,’ antwoordde hij, ‘ik moet nog ergens wat koekjes hebben.’
Hij stond op en begon met zijn blinde handen over tafel te vegen.
‘Help hem nou even,’ siste mijn moeder en stootte mijn vader aan, ‘hij heeft een vlek op zijn jas.’
We gaven hem het schaaltje in de hand en namen het vervolgens weer van hem aan.
Mijn vader maakte zijn zakdoek nat en begon aan de vlek te boenen.
‘Ja, ja,’ zei opa, ‘dat zie ik niet meer hè?’
‘Hoe is het eten hier nu?’ vroeg ik.
‘Dat is heel wat beter’ antwoordde mijn moeder.
‘Ik wil er niets kwaads over zeggen,’ zei opa, ‘veel mensen hebben hier diëet, weet je. En dan moeten ze die jus natuurlijk mager maken.
Daar is niets aan te doen.’
‘Maar anders word je ook te dik,’ zei mijn moeder met luide snedige stem. We lachten en keken hem hoopvol aan. Hij begreep de grap, want hij was mager als een lat, en lachte hartelijk mee.
‘Toch hoop ik maar dat het nu gauw afgelopen is,’ zei hij, maar bewoog toch onwillekeurig zijn hand in de richting van de alarmknoppen naast het bed.
‘Ach, er is nog zo'n hoop te genieten’ schreeuwde mijn moeder. ‘En al die mooie zustertjes?’ riep ik. Hij speelde al weer mee. ‘Ja, die zustertjes’ zei hij, en wreef in zijn handen. Hij had hoge zwarte schoenen en dik geaderde werkmanshanden. Op zijn diep ingekerfde hoofd stond een grote bos peperkleurig haar. Hij bracht ons beleefd naar beneden, door de gepolijste gangen van het tehuis voor oude stervelingen. De zon scheen, en in de auto zei mijn moeder ‘als wij later oud zijn, geen gedonder, dan gaan we ook in zo'n tehuis. Je bent je kinderen niet tot last, er wordt voor alles gezorgd.’
Mijn vader, achter het stuur, ging ongemerkt wat harder rijden.