Moderne filatelie
In de grote zaal waar hij woonde stond Pieter verlegen met zijn pukkels in zijn hoofd naast zijn staketsels. Sinds een half jaar beeldhouwde hij - met verroest staal dus het zal wel ijzer zijn geweest - en zo klein als hij was stond hij toch dapper naast zijn produkten. Het was koud en er viel een grijs soort licht naar beneden.
‘Nou Pieter,’ zei ik, ‘Gut, ik wist niet dat je al zoveel gemaakt had.’ Ik droeg een donker pak en na enige alcohol stonden mijn ogen raar in mijn hoofd. Naarmate ik Pieter langer kende werd hij steeds kleiner, terwijl ik intussen reeds 85 kilo woog.
‘Mmmmm,’ zei ik, terwijl ik een vorm bekeek en daarna Pieter. Het licht viel zo in zijn verdomde brilleglazen dat je zijn ogen niet kon zien, een soort blindemannetje spelen dat je vaak aantreft bij brilledragers, moge God hen ervoor straffen.
‘Pieter, lieve jongen,’ zei ik, ‘je weet dat ik 6 jaar zangles heb gehad en nog de tweede stem niet kan zingen?’ Hij knikte.
‘Zelfs met het Wilhelmus heb ik moeite,’ zei ik, ‘een paar regels voor het eind raak ik de draad kwijt. Wat wil ik hiermee zeggen? Ik wil hiermee duidelijk maken dat ik nooit de harmonieuze reacties weet te vinden. Neem nu dit geval, dit beeld zal ik maar zeggen. Dacht je dat het me iets deed?’
Gehoorzaam knikte hij nee. ‘Natuurlijk doet mij dit iets. Maar ik besef het nu niet, vandaar dat ik er gewoon langs loop. Kijk, je moet niet verwachten dat de mensen als door de bliksem getroffen bij zo'n vorm blijven staan. Dat moet dóórwerken. Ik weet zeker dat deze, hoe noem je ze, béélden (hij knikte), ik weet zeker dat deze beelden op den duur toch hun invloed op mij niet zullen missen. Daarom neem ik ze nu goed in me op. Ik vertel je de resultaten later nog wel eens.’
‘Henk,’ zei hij, ‘je bent een zak, een dronken patser.’
‘Goed jongen, goed jongen. Hoe gaat het met Eva? Hè?’ Ik wees op een grof metaaltje: ‘Heeft ze daarvoor model gestaan? Er zit zoiets bekends in?’
‘Henk, als je daarmee zit, kan ik je meteen vertellen dat Eva al lang weer weg is,’ zei hij ernstig.
De kleine zak zag er uit alsof hij mij dag en nacht zou verzorgen, als ik ter plaatse ernstig ziek zou worden.
‘Ja, ja...,’ zei ik ongelovig.
‘Henk, het meisje was hier geen twee weken, of ze kreeg er genoeg van.’
‘Dat komt omdat je zo'n vies huishouden hebt,’ zei ik. Ik kende Pieter uit dienst, en daar had hij al de gewoonte om grote stukken paprika over de kamer te verspreiden, zodat zijn hele omgeving een benauwde, bedompte geur inademde.
Verder waste hij nooit af, veegde hooguit met een papiertje de borden even schoon.
‘Waar is Eva heen?’ vroeg ik. Hij wist het niet, noemde enkele namen en buitenlanden.