goede zorgen van mevrouw S. nu op ons gericht zijn. Ze kookt uitgebreid en lekker, bedient ons zelf en blijft erbij staan wachten of we het lekker vinden. Dat geeft een wat gedwongen sfeer, want je hebt het gevoel dat elk hapje met een appreciatief knikje naar binnen gewerkt moet worden. Elke avond haal ik twee flessen bier, want mevrouw S. werkt niet actief mee aan drankgebruik, maar als je het zelf haalt wil ze best de ijsklonten verzorgen om het vocht te koelen.
Ze is vroeger parlementslid geweest en heeft in die rol Europa en Amerika bereisd. 's Avonds proberen we weleens gesprekken met haar aan te gaan, maar het lukt niet al te best. Ze kleedt zich in gordijnachtige, over de grond slepende jurken en doet nog het meest denken aan Doddeltje uit de Bommel-verhalen.
Na enkele dagen komen er nieuwe gasten, het echtpaar De Vries, Nederlanders die twintig jaar geleden naar Australië zijn geëmigreerd.
De heer De Vries is uiterlijk nog steeds een echte Hollander, een stevig en wat schonkig figuur met roodgeaderde wangen en fletse blauwe ogen. Hij is een onstuimige verteller die het stille huis meteen opvrolijkt. Binnen een uur weten we meer over Australië dan we ooit hadden willen weten. Hij raakt niet uitgepraat over de gigantische opbouw die daar heeft plaatsgehad, steden die uit de grond verrijzen, grond die je voor een krats koopt en een paar jaar later het veelvoudige waard is. Maar hij is niet opschepperig, alleen kinderlijk trots, en informeert leergierig naar de situatie in Holland. Hij bekent dat we hem in Australië weleens bang hebben gemaakt met onze radicaliteit. Zoals wat de burgemeester van Amsterdam allemaal toestaat, dat had hem weleens zorgen gebaard. Het Surinamer-probleem benauwt hem ook. Als Bouke en ik hem uitleggen dat er in Amsterdam nog redelijk veilig te leven valt en dat niet alle Surinamers in de drugs en de misdaad terechtkomen, interrumpeert hij ons regelmatig: ‘Is that so, zo had ik het nooit bekeken. Well, well.’ Na een dag ontdekken hij