jeugdvriendjes denken en dat effect heb ik ook op hen, want voorzichtig beginnen ze in hun geheugen te wroeten naar een enkel Hollands woord. Goedemorgen. Tot ziens. Meel. Meel? Hoeveel meel naar Holland?
Ik begrijp het niet en er ontspint zich een heftige discussie.
Meel, méél, dat is toch een goed Hollands woord?
Welnee, zegt de kraamhouder, kilo moet je zeggen. Hoeveel kilo naar Holland?
Ik begin een zweterig gevoel te krijgen, zoals altijd wanneer ik iets niet begrijp. Maar het regent nog steeds buiten, ontsnappen is niet mogelijk. Hulpeloos draai ik de woorden rond, meel, kilo.
Ah, mile! How many miles to Holland, I mean-eh, berapa meel ke Negeri Belanda!
Precies, dat was wat hij toch steeds gezegd had: meel.
Vijfduizend, schat ik uit de losse pols.
Tss, dat is een heel eind (het is minstens het drievoudige hoor ik later van Bouke, die alles weet), en wat mag dat wel kosten, zo'n reis?
Zo koutend vliegt de tijd en na een halfuur zingen twee van de heren de eerste regels van het Wilhelmus, die hen ineens in het geheugen zijn gesprongen.
Als het eindelijk droog is ga ik met Marco een plas maken om de hoek. Ostentatief laat ik de tas met de camera op tafel liggen.
Vrienden moet men kunnen vertrouwen, nietwaar. Toch ben ik opgelucht als alles er bij terugkeer nog ligt.