Ja, er was een zij in mijn leven gekomen. Een Indische zij, natuurlijk.
We trouwden en kregen kinderen. We werkten lange werkweken en de jaren vlogen voorbij. Nederland verindischte een beetje, kon ik gaandeweg wel merken. De Pasar Malam van Den Haag werd elk jaar groter en werd door andere plaatsen in Nederland geadopteerd. In de supermarkten verschenen kruiden voor het maken van Indische gerechten. Anneke Grönloh zong in 1963: ‘Soerabaja, met je zee en je hemel zo blauw’ naar de top van de hitlijsten en Beb Vuyk schreef in 1973 haar Groot Indonesisch Kookboek dat vele drukken beleefde. De heimwee had een culinaire en vocale vorm gevonden die ook de Hollanders aansprak. De mangga verscheen in de supermarkten, al noemden ze hem mango.
En vrij plotseling ging Indonesië open voor het publiek. Sukarno was in 1968 afgezet en na een bloedige coup vervangen door Suharto. Langzaam ontstond toenadering tussen Indonesië en Nederland, en in de jaren zeventig begon enig toerisme op gang te komen. Het verlangen werd wakker. In oktober 1974 gingen wij terug naar ons beider land van herkomst, mijn vrouw Maja en ik. We namen onze twee kinderen mee, Marco van drie en Eric van een jaar.
We kregen gezelschap van Bouke Walstra, een collega van mij die als jongeman een tijdlang op Indonesië had gevaren en terugverlangde naar de tropen.
We gingen voor drie maanden, maar ik had de vage hoop dat ik op Java misschien een baan zou kunnen vinden en dat we daar konden blijven. Eindelijk weer verenigd met mijn jeugd. Maar in januari 1975 waren we terug in Nederland. Ik ging achter mijn bureau zitten, stak een cassettebandje van het