leboog op de knie en de kin in de hand gesteund, en keek met stenen ogen zonder pupillen in de verte.
‘Dit is hem,’ zei Ronnie opgewonden, ‘soms kijkt hij de andere kant op, soms kijkt hij je aan.’ Aangename rillingen van angst liepen over mijn rug. We bleven zolang we maar durfden, maar er gebeurde niets. Ten slotte voegden we ons maar weer bij de menigte. We wrongen ons tussen allerlei schoolklassen van meisjes door - bruine gezichten en zwarte vlechtjes en de sterke geur van klapperolie in hun haar. We kwamen nog net op tijd om weer afgevoerd te worden. Op de terugweg, het kan geen toeval geweest zijn, leidde zuster Sebastiana onze klas weer langs het beeld. Ronnie gaf me ineens een harde stomp. ‘Zie je dat?’ fluisterde hij scherp. ‘Hij kijkt de andere kant op.’ Ik keek en twijfelde. Waar keek hij de eerste keer naartoe?