| |
| |
| |
Het verlangen
‘Zullen we?’
Geschrokken kwam hij overeind, hij had erop gerekend de hele avond aan zijn tafeltje te kunnen zitten met een kopje koffie.
Ze had een wat dik en uitdrukkingloos gezicht, maar het zwarte krulhaar dat als een krans om haar hoofd stond betekende mooi, zoveel wist hij er wel van. En de donkere oogschaduw en angstaanjagend paarsgestifte lippen betekenden uitdaging. Het ergste was dat ze een half hoofd boven hem uitstak.
Met een licht gevoel van misselijkheid plaatste hij zijn rechterhand op haar heup en stak de linker uit, waarin zij haar hand legde.
Jaren geleden, om zichzelf klaar te maken voor het leven, had hij dansles genomen. Hij was toen twintig, kaalde nog nauwelijks en leerde vlijtig de quickstep, de tango, de Engelse wals, de cha-cha-cha en in een olijke bui van de dansleraar zelfs de twist. Als vanzelf belandde hij nu in de Engelse wals en ze liet zich leiden als een pudding op draaiwieltjes. Hij voelde niets van haar behalve een meedeinende zachtheid die al zijn bewegingen anticipeerde.
De linkse draai, de rechtse draai, de spinturn, alles ging vanzelf. ‘How much is that doggie in the window,’ zong een zangeres. Al na een minuut begon zijn linkerbeen te wankelen van vermoeidheid door de ongeoefende beweging, hij raakte bedwelmd door haar sterke parfum en intussen dacht zijn hoofd na over de naam van de zangeres. Peggy Page? Na afloop van het drieminutenwalsje was hij drijfnat van de inspanning en de zenuwen.
‘Eh, bedankt...’ zei hij en hij spoedde zich na een kleine
| |
| |
buiging terug naar zijn tafeltje, waar hij meteen zijn bril ging poetsen.
Madelon keek hem na en keerde schouderophalend terug naar haar plek achter de kantinebar. Het was me een treurnis, dat jaarlijkse personeelsfeest, maar ze werkte al drie jaar bij de Rijksdienst Goederenvervoer te Hengelo en het hoorde er nu eenmaal bij.
Vaste prik: rond half november kwam meneer Matjens van Personeelszaken langs met de sleutel van de Feestkist. Aan de onderkant van het deksel was een tekening van de kantine geplakt, met aanwijzingen voor Ophangen Slingers. Slinger A van punt A-1 naar punt A2, slinger B van B-1 naar B-2 en zo verder tot G. Makkelijk zat. Onder in de kist lagen opgevouwen lampions die naar eigen inzicht aan de slingers bevestigd konden worden, op twee meter afstand van elkaar. De feestkist dateerde volgens de inhoudstabel uit 1974 en was toen waarschijnlijk al niet erg hip. Nu, in 1990, leek het alsof ze het begin van een oud toneelstukje opvoerde: Het Inrichten Der Feestzaal. Een kantinestoel was alles wat je nodig had en het versieren van de feestruimte behoorde tot Madelons taak als kantinefunctionaris M/V.
Elk jaar weer voelde ze met enige verbazing dat de ophangspijkers inderdaad op de aangegeven plek zaten, zorgvuldig weggewerkt achter de wandbetimmering. Meneer Matjens had braaf even geholpen, maar na de laatste postronde had hij gewoontegetrouw Jack van de postkamer gestuurd als hulp. Zoals ze hem kende maakte Jack zich er makkelijk van af. Hij droeg de slingers aan, maar liet het aan haar over om op de stoel te klimmen en naar de spijkers te tasten. Vorig jaar durfde hij het aan om zijn hand tussen Madelons benen te laten avonturen en ze was erin getuind, kon ze achteraf wel stellen. Een grijnzende rotkop had hij
| |
| |
eigenlijk en ze kon zich nu niet meer voorstellen dat ze het nog elf maanden op los-vaste basis met hem had uitgehouden. Haasje-repjeseks, sigaretje en weg wezen. Tekst had hij nauwelijks, meer dan een patatje kon er nooit af en het was dat hij zo mateloos goed kon dansen, anders had ze hem wel eerder dan vorige maand gedumpt.
Hij gaf natuurlijk geen krimp en las een sportkrantje terwijl zij vierenvijftig keer de stoel op- en afklom. Op de personeelsavond zelf was haar plaats achter de bar. Elk jaar kwam meneer Matjens daarover officieel onderhandelen, bril op en bril af en tja, het Rijk betaalde hiervoor geen overwerkgeld maar het was toch belangrijk dat de bar professioneel bemand werd. Zou zij een deel van haar feestpret willen opgeven om de collega's een genoeglijke avond te bezorgen? In ruil kon hij haar drie extra loten aanbieden voor het weekendje Londen dat die avond onder het personeel verloot zou worden.
‘Ja hoor,’ zei Madelon en zijn verheugde gezicht hoorde bij het ritueel.
‘Als ik even van de draaitafel weg kan, dan kom ik je helpen,’ zei meneer Matjens handenwrijvend. Vermoedelijk had hij op zijn eigen kamer een eveneens uit 1974 daterende overheidsfeestkist met oude lp's want jaarlijks draaide hij hetzelfde repertoire. Maar goed dat Elvis Presley en de Beatles nooit echt uit de mode waren geraakt.
Madelon zag Jack in de weer met Evelien van de typekamer, net zo'n magere lat als hij, dat zou een hoop gerammel in bed geven. Het deed toch pijn om weer alleen te zijn en ze behandelde de vuile glazen korzelig. Meneer Matjens was zo goed als zijn woord en na een uur kwam hij haar aflossen.
‘Ga jij nu maar even dansen, meisje.’
| |
| |
‘Nah, Engelse wals.’
Er waren uitsluitend oudere paren op de vloer.
‘Probeer Albert van Dam eens. Die kan best dansen, hoor.’ En hij gaf haar zowaar een zacht duwtje in de rug.
Nou vooruit, ze zag Jack in de verte naar haar loeren en toevallig maakte hij op de driekwartsmaat niets klaar. Hij was meer een rocker.
Het kale brillenmannetje van de archiefkamer viel als danser mee, maar ze zag de zweetpareltjes op zijn blote schedel en halverwege de wals begon hij flink te hijgen en kneep zijn hand onaangenaam in haar heup.
Albert van Dam zat na afloop nog wat na te trillen aan zijn tafeltje. Meneer Matjens had hem duidelijk gemaakt dat sociaal contact een wezenlijk onderdeel van het werkende leven was en dat één avond in het jaar toch niet te veel gevraagd mocht zijn voor wie de Rijksdienst Goederenvervoer een goed hart toedroeg. Kon hij dansen? Albert knikte. Nou, dan kon hij zijn hart ophalen. Het scheen meneer Matjens te ontgaan dat ze dit gesprek elk jaar voerden en elk jaar was Albert braaf komen opdraven om zich enkele uren te vervelen. Tegen overheidsdruk had hij geen verweer. Op werkdagen kon men hem vinden in de dossierkamer naast de kantine. Wie de trap in de hal afdaalde zag hem door het bovenlicht aan zijn bureau zitten, het lamplicht weerkaatsend op zijn schedel, nijver cijferend aan de statistieken.
Om tien uur 's ochtends haalde hij een kopje koffie in de kantine en om drie uur een kopje thee. Met lunchen was hij een halfjaar geleden gestopt toen iemand een onaardige opmerking over zijn kaalheid maakte. Dat was de punker van de postkamer die altijd stond te hannesen met de koffiejuffrouw Madelon.
De opmerking hinderde hem niet, wel het feit dat hij er
| |
| |
geen weerwoord op had. 's Ochtends bij het scheren keek hij altijd even naar zichzelf. Met vierendertig jaar had hij kennelijk zijn definitieve vorm bereikt, aan de kleine kant, een rond en vriendelijk hoofd, bril, kaal met een randje haar.
Tien jaar geleden haatte hij het nog dat hij dit uiterlijk van goedmoedig maar saai baasje begon te krijgen, intussen wist hij dat het ook wel bij hem paste.
De dagelijkse routine zonder verrassingen was hem op het lijf geschreven. Elke avond at hij in hetzelfde kleine restaurant het dagmenu en boog zich daarna over zijn hobby, het lezen en checken van de Winkler Prins Encyclopedie. Grappig hoeveel fouten je daar nog uit kon halen.
Soms vroeg hij zich nog wel eens af wat voor zin het had dat hij dagelijks al die kennis met zich meedroeg en waarom het leven aan hem voorbijging. Maar die pijn werd steeds zachter en nu was hij al zover dat het hem hevig stoorde als er iets onverwachts gebeurde.
Wat moest die koffiejuffrouw van hem? Kennelijk was het uit met die ellendige punker, die nu al de hele avond danste met een mager meisje van de typekamer. Hij zweette bij de gedachte dat hij misschien in een ordinaire ruzie terecht zou komen. Vrouwen!
Voor het eerst sinds jaren dacht hij aan tante Fie. Een zomervakantie, hij maakte vanuit Hengelo een trektocht langs bijzondere bibliotheken en mocht een paar dagen logeren hij oom Harry en tante Fie in Den Haag. Achttien was hij en op de eerste ochtend kwam ze neuriënd de logeerkamer binnen, zette een dienblad met zijn ontbijt op het nachtkastje en trok de gordijnen open. Mollig en vrolijk was tante Fie en plagerig van aard, en ze had de neiging om haar hand door zijn haar te halen. Dat deed ze ook nu. ‘Kom Appie, tien uur, tijd voor je ochtendgymnastiek! Oom Harry is al lang naar
| |
| |
zijn werk!’
‘O, nog even, tante Fie.’
Terwijl hij naar boven zwom uit de diepte van een ochtenddroom, trok ze plagerig de dekens van hem af en hield plotseling haar adem in. Haastig trok hij het laken terug over de ochtenderectie die hem de laatste tijd geregeld overkwam en fors uit zijn pyjama groeide.
‘O Albert,’ zei tante Fie, ‘neem me niet kwalijk.’ Achteraf had hij nooit kunnen reconstrueren hoe het kwam dat ze ineens samen in bed lagen en hij haar ronde lijf onder zich voelde, en zijn lichaam bewegingen maakte die heel nieuw waren maar vanzelf gingen.
Met verbazing hoorde hij de geluiden die zij maakte en het gekreun dat uit zijn eigen mond kwam. Droomde hij nog? Een paar uur later lag hij op zijn rug, weldadig moe en vol nieuwe indrukken. Tante Fie lag op haar buik half over hem heen en keek hem aan, terwijl haar ene vrije hand zijn haar streelde. De krullen die hij toen nog had.
‘Appie, je moet hier weg, anders komt er narigheid van. Ik had dit niet mogen doen.’
Haar blauwe ogen schoten vol en terwijl ze een natte, moederlijke kus op zijn voorhoofd drukte, pakte hij met beide handen haar billen beet.
‘Eén keer dan nog,’ zei ze.
Vlak voordat oom Harry thuiskwam voor het avondeten vertrok Albert, fietstassen op de bagagedrager. Vanachter het raam zwaaide ze ernstig naar hem, zijn stemming was mistroostig.
Terug in het ouderlijk huis schreef hij haar een opgewonden brief. Hij was intussen veel van haar gaan houden, en een week later schreef hij opnieuw. Maar er kwam geen antwoord. Misschien was ze bang dat zijn ouders haar handschrift zouden herkennen. Misschien
| |
| |
hield ze toch van oom Harry. Hij bleef schrijven maar ook op het poste-restante adres dat hij haar nu opgaf kwam geen enveloppe. Drie maanden later zat hij somber in een van de volgwagens van haar begrafenis en probeerde niet te denken aan haar lichaam dat nu dood en wel in de kist lag en bij elke oneffenheid van de weg bonkte tegen het harde hout.
Twee weken voor haar dood had ze zijn brieven teruggestuurd, gewoon in een pakje naar zijn huisadres. Er zat een correspondentiekaart bij waarop ze in rond handschrift had geschreven: ‘Lieve krullenbol, hierbij je mooie brieven retour. Sorry dat ik ze niet kon beantwoorden. Dank voor een mooie dag, ik wist dat ik niet veel tijd meer had voor mooie dagen. Denk nog eens aan me als ik er niet meer ben. Sophie.’
Geen tante Fie, gewoon Sophie. Een tumor in de hersenen wist zijn moeder te vertellen. Kanker dus, en nu, op het jaarlijkse feest van de Rijksdienst Goederenvervoer, herinnerde hij zich met gêne wat zijn reactie geweest was. Geen compassie met tante Fie, maar afschuw: zou iets van die kanker overgeslagen zijn op zijn lichaam?’ Maandenlang noteerde hij elke hoofdpijn, en controleerde zijn geslachtsdeel op ongewone knobbels. En dat terwijl zijn hersenen wisten dat kanker niet overdraagbaar was, de Winkler Prins was daar duidelijk over. Zo kon je zien hoe bang en hypochondrisch de mens was.
Tante Fie was eenenveertig toen ze stierf. Ze was zijn eerste en enige gebleven, al had het nog anders kunnen lopen. Op de eerste reünie van de school had hij gedanst met Eva Cramer. Hij had nog een flinke dos haar, de ervaring met tante Fie had zijn zelfvertrouwen opgepept en ze was kleiner dan hij, zwartharig en slank. Maar voor het iets kon worden - en hij moest achteraf toegeven dat hij traag was geweest - had ze een baan
| |
| |
gekregen bij de EEG als secretaresse. Op een moeizaam geschreven brief die hij haar stuurde kreeg hij een opgewonden ansichtkaart terug (‘in haast’,
‘schrijf je zodra ik meer tijd heb’) en daarna was Eva opgeslokt door de eeg. En hijzelf door de tijd.
‘En nu het klapstuk van de avond, de verloting van de reis naar Londen, de verloting van de reis naar Londen. Voor twéé personen, inclusief vol pension en excursies,’ riep meneer Matjens in de microfoon. ‘En hier heb ik het eerste nummer en dat is... een zes.’ Boegeroep van degenen die zich nu uitgeschakeld wisten.
‘En het tweede nummer... is een zeven! Wie heeft nummer 67?’
Gejoel in het midden van de zaal en terwijl de menigte op de dansvloer ruimte maakte, zag Albert de punker van de postkamer een indianendansje doen. Het dunne meisje van de typekamer klapte in haar handen en probeerde zo goed mogelijk mee te dansen, het was tenslotte een reis voor twee personen.
In de verte zag hij de koffiejuffrouw ostentatief haar loten versnipperen. Madelon had hevig de pest in. De drie extra loten waren haar betaling, maar als je dan niet won, had je meteen ook voor Jan Doedel overgewerkt. En dan nog Jack als winnaar, terwijl ze hem net had gedumpt.
Ze zag hem triomfantelijk naar haar kijken en die lat van een Yvonne aan zijn hart drukken. Nou ja, twee dagen Londen, zó bijzonder was dat nu ook weer niet. Nu het hoogtepunt voorbij was begonnen mensen te vertrekken. Ook Albert ging op weg naar de uitgang, hij had zijn best gedaan en was twee uur gebleven. Hij kwam langs de bar. De koffiejuffrouw stond glazen te spoelen, haar wat te dikke hoofd nors gestemd.
| |
| |
‘Zal ik even helpen?’ vroeg hij ineens.
Ze keek verrast op.
‘Welnee, dat is niet nodig.’
‘O.’
Hij stond op het punt om verder te gaan, toen meneer Matjens zich meldde. ‘Zeg, ik heb nu een plaat van twintig minuten opstaan. Gaan jullie even lekker dansen, meid, dan doe ik de vaat wel.’
Vriendelijk fonkelden zijn brillenglazen en voordat ze wisten wat hen overkwam cirkelden ze getweeën over de dansvloer, zwijgend te midden van de nog resterende paren.
Albert voelde zich wat rustiger nu, het oude ritme van de quickstep kwam weer terug in zijn benen, en nu bijna alle kijkers verdwenen waren durfde hij de elegante overstapjes en stoute draaien weer aan die hij vijftien jaar geleden geleerd had: toe maar, meneer Van Dam, een beetje meer door de heup zakken, ja zó is het beter, én slow slow quick-quick slow. In zijn enthousiasme drukte hij haar wat dichter tegen zich aan, beencontact was belangrijk als je goed wilde leiden, en dit meisje liet zich goed leiden. Diep geconcentreerd stuurde hij haar over de dansvloer, ontweek tegenliggers en beëindigde elke dans met een klein elegant buiginkje.
Madelon wist niet goed wat ze ervan moest denken. Het had wel iets, dit ouderwetse geschuifel dat ze kende van de verjaarspartijtjes waarop haar vader de geest kreeg en met Zijn Dochter wilde dansen, hevig zwierend en pompend met haar arm.
‘Aan alles komt een eind, ook aan ons jaarlijkse feest. Daarom nu als slotplaat “Till we meet again” van Vera Lynn,’ kondigde meneer Matjens aan, en gehoorzaam bewogen de paren zich over de dansvloer.
‘Auf wiederseh'n, auf wiederseh'n, we'll meet again,
| |
| |
someday.’
Madelon kende het sentimentele effect van dit lied, en was even geneigd haar partner naar zich toe te halen. Hij had wel iets. Ze voelde emoties in zijn lijf en eng was hij bij nader inzien niet, nu ze hem vol inspanning bezig zag met zijn fraaie danspasjes. Veel ouder dan pakweg vijfendertig schatte ze hem niet, al gedroeg hij zich als een vijftiger. Eigenlijk wel een lief ouderwets kereltje, wat zou hij schrikken als ze hem even knuffelde.
‘En one for the road,’ zei meneer Matjens, terwijl hij het restant van de derde fles wijn zo goed mogelijk in de drie glazen schonk, en maar een klein gedeelte morste.
In de verte sloeg een klok twee. Alle anderen waren naar huis. Ze hadden ruim een uur geluisterd naar Matjens monoloog over zijn problemen als personeelschef en het feest dat hij elk jaar opnieuw moest organiseren, terwijl de directeur het vertikte om zelfs maar even acte de présence te geven. Van de drie flessen wijn was minstens de helft in zijn keelgat beland.
‘We hebben toch een aardige club mensen bij elkaar, hier,’ pleitte hij. ‘En één keer per jaar moet je toch uitdrukking geven aan de saamhorigheid. Maar wat krijg ik op het rekest bij de directie? Nul komma nul. En de mensen komen ook alleen vanwege het lot dat ze krijgen. Kansje op een reis naar Londen, of Parijs zoals vorig jaar, daar willen ze wel een paar uur voor op komen draven.’
Hij had zijn bril weggeborgen, zodat ze volop zicht hadden op zijn ontgoochelde en bijna pensioengerechtigde personeelszakenhoofd.
‘Ach, meneer Matjens, het wordt echt wel gezellig
| |
| |
gevonden,’ zei Madelon maar weer eens en Albert knikte ijverig mee.
Na een paar glazen wijn kon hij niet meer reconstrueren hoe hij in deze situatie was beland, maar het beviel hem zeer. Meneer Matjens die zijn hart uitstortte, Madelon die met geduld en begrip luisterde en hem probeerde op te peppen. Dat was de volwassen vertrouwelijkheid die Albert eigenlijk altijd had gemist. En hij hoorde erbij, gaf af en toe een mening waar de beide anderen ook naar luisterden. Hij betrapte zich erop dat hij eigenlijk best iets vertrouwelijks op tafel wilde gooien, iets waar ze van opkeken. Maar hij kon zo gauw niets bedenken.
‘Sorry dat ik me zo laat gaan,’ zei meneer Matjens en hij dronk zijn glas leeg, ‘jullie hebben natuurlijk gelijk.’ Hij hikte, stond op en wankelde even. ‘Oeps. Ik denk dat ik te diep in het glaasje heb gekeken. O jee.’ Hij viel weer terug in zijn stoel en lachte zwak, onderbroken door een hik. Hij had zijn ogen gesloten.
‘O jee,’ herhaalde Madelon, ‘meneer Matjens, nu niet gaan slapen, hoor. Albert, wil je even een taxi bellen?’ Ze noemde hem Albert. De laatste uren had hij naar haar gekeken terwijl ze met meneer Matjens praatte. Ze was eigenlijk heel mooi als je door de molligheid heen keek, en hartelijk van aard en ze had een heel bijzondere, tinkelende lach. Bij het volgende personeelsfeest zou hij zeker proberen om weer met haar te dansen. Terwijl hij een taxi belde zag hij haar meneer Matjens overeind hijsen, en hij haastte zich om haar te helpen.
Zwalkend van lichtknop naar lichtknop en van trap naar uitgang stonden ze ten slotte gedrieën buiten, waar intussen de taxi wachtte. Als een paard dat de stal rook maakte meneer Matjens zich van hen los, kroop naast de bestuurder en was met een zwaai van zijn arm vertrokken.
| |
| |
De koude novemberlucht overviel hen en Madelon rilde en trok haar jas dicht.
‘O shit,’ hoorde hij haar ineens zeggen,’ hij zou me thuisbrengen.’
Albert schrok. ‘Had je dan niet méé kunnen rijden?’
‘Ja, natuurlijk, dummy. Maar hij was zo snel weg dat ik het helemaal vergat. Ik ben een beetje teut, geloof ik.’
‘Bellen we toch een andere taxi?’
‘We kunnen niet meer naar binnen, want hij heeft de sleutel. Die heb ik juist speciaal weer in zijn jaszak gedaan.’
Ze begon te lachen en legde haar hand op zijn schouder, om steun te zoeken. Hij lachte mee en trok haar naar zich toe, in een alcoholische opwelling van lef. Haar mond smaakte nog naar rode wijn.
Hij fietste dagelijks, maar altijd zonder dame achterop, en nu raakte hij toch snel buiten adem. Ze hield zich in evenwicht door zich aan zijn jas vast te houden en dat ontregelde hem. Droog speeksel verzamelde zich achter in zijn keel en toen ze na een kwartier bij haar huis kwamen, moest hij schrapen om te kunnen zeggen ‘We zijn er’.
Het zou nu het beste zijn om meteen met een hartelijk-bedankt-en-welterusten uit elkaar te gaan, want hij was bang voor alles wat verder ging. Maar hij liet het moment passeren en kon toen alleen maar wachten terwijl ze omslachtig in haar jaszakken naar de huissleutel zocht.
‘Je woont hier mooi,’ hoorde ze hem zeggen, terwijl de enkele straatlantaarn daar toch weinig zicht op gaf. Nu niet weer gaan lachen, want dan was het einde zoek. Hoe kwam ze van hem af zonder bot te zijn? Hij was ongetwijfeld een aardige vent, al zag hij er wat ouwelijk uit, maar ze moest nu even geen kerel om zich
| |
| |
heen. En zeker niet zo'n Zebedeus, dat gaf alleen maar ellende als het misliep. Van opzij keek ze naar hem. Zijn afwachtende vollemaanshoofd en het vooruitzicht van een halfuur moeizaam gebabbel op straat en een natte zoen tot slot, waren meer dan ze kon hebben.
‘Kom maar even een kop koffie drinken,’ zei ze ongewild.
O Jezus. Hij legde omslachtig zijn fiets aan de ketting en nadat ze met enige moeite haar deur open gekregen had, klommen ze als veroordeelden de trap op. Eenmaal in haar eigen omgeving kwam Madelon al snel weer bij. Koffie, een stevige boterham, pinda's. Terwijl ze heen en weer liep hoorde ze hem aarzelend converseren over het gat in de ozonlaag boven de zuidpool en de nieuwste ontwikkelingen in het onderzoek naar de schadelijkheid van hard drugs.
Hij wist een hoop, zoveel was wel duidelijk. Albert sloeg in gedachten pagina na pagina van de Winkler Prins Encyclopedie om. Hij zou uren kunnen doorgaan als hij maar wist wat haar interesseerde. Vluchtig kwam de gedachte op om haar een trefwoord te vragen, maar zijn kennis van het laatste supplement reikte nog niet verder dan de M. In de vrije ruimte van zijn hersenen overheerste paniek: Wat doe ik hier, hoe kom ik hier weg, wat wordt er van mij verwacht?
De euforie van de nachtelijke zoen was allang verdwenen. Ze waren er allebei van geschrokken en zwijgend had hij haar naar huis gefietst. En nu zat hij ineens in haar flat. Eigenlijk was de hele avond één grote verwarring. Door die paar glaasjes wijn kon hij niet meer met praten stoppen en elke minuut maakte hij zich belachelijker met het spuien van zinloze kennis.
Ze had haar koffie op en hij zag hoe ze een geeuw achter haar hand wegwerkte. Het was minstens drie uur in de nacht, er moest een eind aan komen.
| |
| |
Dat mannetje wil blijven overnachten, al weet hij het zelf misschien niet, bedacht Madelon en ze besloot er geen probleem van te maken. De zorgen zijn voor morgen, en hij was al met al wel een lieverd.
‘Zullen we maar gaan slapen?’ vroeg ze na een openlijke geeuw. ‘Je kunt hier blijven als je wilt.’
O, gaat dat zo. Hij bleef als verlamd zitten, terwijl hij haar in de verte haar tanden hoorde poetsen, even later gevolgd door het geluid van de wc.
Hij keek toe toen ze weer binnenkwam, een heel ander meisje zonder haar zware make-up, en haar schoenen uitschopte en zich bij de kachel begon uit te kleden. Wat was ze mooi met die stevige borsten, dat royale middel en het bijna doorzichtige broekje dat haar billen bijeenhield. En wat was ze véél!
Hij trad uit zichzelf, kwam dichterbij en kuste haar borsten en sloeg zijn handen om haar billen. Mannetje, dacht Madelon. Slapen was haar eerste behoefte, maar het kon wel eens anders uitpakken. Hij begon zich haastig uit te kleden en met stijgende verbazing en enige schrik zag Madelon het ronkende en paarsrode gevaarte dat vanuit zijn onderbuik haar richting uitwees. Mijn hemel, hoe berg ik dat, was haar eerste gedachte, maar ze werd bij het idee al zacht vanbinnen. Zo bloot met zijn bril nog op zag hij er totaal wereldvreemd uit.
‘Kom maar,’ zei ze en ze leidde hem naar het bed in de slaapkamer en terwijl hij met paniekogen op haar kroop geleidde ze zijn grote opwinding in haar lijf, na er nog snel een condoom omheen te hebben getrokken.
Het was in een paar seconden gebeurd, hij kwam met een hoge kreet klaar.
‘Jezus, wat doe je nou,’ hoorde hij haar zeggen, terwijl ze hem met een kanteling van haar bekken van zich afwierp.
| |
| |
‘Sorry, sorry,’ zei hij, naast haar liggend in het brede bed. En als bekentenis: ‘Ik ben weinig gewend.’
‘Ach, het geeft niet,’ zei Madelon, ‘dat kan iedereen overkomen.’ Soepel kwam ze overeind, haalde uit de woonkamer een sigaret en aansteker. Haar billen waren even bruin als de rest van haar lichaam en toen ze op haar rug lag te roken, keek hij naar haar bruine borsten. Een zonnekind, ondanks de herfst.
Ik moet iets doen, dacht hij, ik kan dit niet zo laten. Uit zijn herinnering aan de wereldliteratuur diepte hij op dat hij moest kussen en strelen en terwijl ze doorrookte, legde hij zijn bril naast het bed en begon de tocht van haar borsten naar haar navel en verder naar het harige vooronder, waar een lichte urinegeur hem even deed kokhalzen.
Hij hoorde haar zacht kreunen terwijl zijn tong een weg zocht, maar na enige tijd wist hij niet meer hoe het verder moest en voelde zich belachelijk, zo op zijn knieën, een witvlezig en kaal mannetje diep in de nacht. Hij kroop op zijn ellebogen weer naar boven en kuste haar in de hals. En toen Madelon wat terug wilde doen en haar armen om hem heen sloeg, raakte haar sigaret zijn blote rug. Aauww, hoorde hij zichzelf roepen, en dat ze daarom moest lachen terwijl ze ‘Sorry’ riep en haastig de peuk in de asbak deponeerde en energiek wat spuug op zijn rug wreef, bracht eindelijk het soelaas.
Hij werd boos op zichzelf en de situatie en wenste wraak. Als bij toverslag sprong zijn vleesboom overeind. Even nog was er lichte verbazing dat ze hem opnieuw haastig hielp met de begeleiding naar binnen, maar daarna had hij controle en lette triomfantelijk op haar geluiden voordat hij zich liet gaan in een eindeloos rammende explosie.
Na afloop schrok hij. Ze had hem een onbestemde blik toegeworpen, was op haar zij gaan liggen en in een
| |
| |
diepe slaap verzonken.
Als het slaap was, tenminste. Zijn euforie verdween snel en enigszins beducht luisterde hij naar haar ademhaling. ‘Jezus,’ had tante Fie gezegd, ‘wat hen je gróót, Appie, doe een beetje voorzichtig aan.’ Wie weet wat hij hier aangericht had met zijn gebeuk.
Pas toen ze licht begon te snurken, een lief snurkje, was hij gerustgesteld. Tegelijk begon het nadenken weer: wat deed hij hier? Hij had geen conversatie voor morgen, hij moest naar huis, terug in de zekerheid van de oude routine.
Voorzichtig liet hij zich uit het bed zakken en voelde en hoorde een lichte krak toen hij zijn voet op zijn bril zette. Het viel mee, er was maar één glas gebroken en thuis had hij een reservebril.
Stil kleedde hij zich in de woonkamer aan, scheurde uit zijn agenda een velletje ongebruikt notitiepapier en schreef: ‘Hartelijk dank voor de gastvrijheid. Het spijt mij dat ik niet weet hoe mij te gedragen.’ Het brandwondje op zijn rug deed gemeen pijn, terwijl hij piekerde over het tekstje. Het was te koel, het gaf niet weer wat hij bedoelde. Maar hij kwam niet op andere woorden.
Als hij er nu ‘veel liefs’ onder zette?
Hij hoorde zachte voetstappen en daar stond ze, armen voor de borst en licht huiverend.
‘Wat is er? Waarom ben je aangekleed. Ga je weg?’
‘Het glas van mijn bril is gebroken,’ hoorde hij zichzelf zeggen, ‘thuis heb ik een reservebril.’
Ze kwam dichterbij.
‘Maar daarvoor hoef je toch nu niet weg, het is midden in de nacht. Je hebt zeker een rare droom gehad. Kom nog wat slapen.’
Geeuwend stak ze haar hand uit en aaide hem over zijn wang.
| |
| |
Terwijl ze terugging naar de slaapkamer verfrommelde hij het papier en volgde haar.
|
|