| |
| |
| |
Geluk is voor de dommen
De stad was vol verliefde mensen, die zich expres opstelden langs zijn route. Op elke brug stond wel een paar te vrijen, bij elk stoplicht staken ze hand in hand voor hem over, in elke supermarkt waren ze bezig hun eerste gezamenlijke boodschappen te doen en ze stonden vlak voor hem in de rij voor de kassa.
‘Bak ik vanavond een lekker biefstukje voor je! Met een slaatje voor de vitamientjes!’
Verkleinwoordjes horen bij de liefde.
Zelfs in de wasserette zaten ze hand in hand op plastic kuipstoeltjes te staren naar het ronde venster waarachter hun kleren in innige verstrengeling carrousel zwommen.
En dan meed hij nog bioscopen, cafés, parken, stations. Eethuizen. Zwembaden.
Hij werd wakker en heel even leek het een gewone dag. Niets aan de hand, wat voor weer zou het zijn? En dan begonnen de hersens te werken en het eerste bericht was altijd: er is iets mis. Wat? Er is iets mis! Meer hersens werden wakker en binnen een minuut wist hij het weer helemaal: Erica was weg en hij zou de zoveelste dag moeten doorbrengen met het meest nutteloze gevoel van alle, verdriet.
Meteen begon ook weer de dialoog in zijn hoofd, zinloos maar niet te stoppen. Het eindeloze pleidooi, waarom moest dit gebeuren, waarom kon het niet anders? Waarom kunnen we elkaar niet af en toe nog zien? Een brief dan?
Douchen, scheren, aankleden, tandenpoetsen, zwaar in gedachten. Zijn hoofd begon langzamerhand uit diepe vleesvouwen te bestaan, het werd tijd dat hij minder
| |
| |
ging drinken, minder roken, minder tobben. Het werd tijd dat hij wat minder mens werd.
Vandaag regende het een zachte motregen. Hij gooide zijn poncho om en fietste de grachten af. De herinneringen begonnen meteen te leven. Op net zo'n dag had hij twee maanden geleden de tocht van kantoor naar huis gemaakt, mopperend over de onhandige poncho. Het ding hielp wel tegen de regen, maar als je naar links of rechts keek verdween je hoofd in de capuchon en zag je niets. Het regende net niet vaak genoeg om daaraan te wennen of er een oplossing voor te bedenken. In de Spiegelstraat stopte hij veiligheidshalve voor verkeer van rechts.
Er kwam alleen een Volkswagentje aan. Het stopte op het kruispunt en hij zag met verbazing dat de bewoonster van het autootje stevig op haar linkerduim zoog, terwijl ze met de rechterhand het stuur omklemd hield en voorovergebogen naar links en naar rechts tuurde.
De straat was verder leeg, het regende maar de ruitenwissers lagen stil op de voorruit. Hij keek nog eens en hevig duimzuigend staarde zij terug.
Ten slotte waagde hij het er maar op en bracht de fiets weer op gang. Toen hij halverwege de oversteek naar rechts wilde kijken om te zien of de auto nog stil stond, verdween zijn hoofd weer in die verdomde capuchon. Een seconde later werd de fiets met geweld onder hem weggerukt en stond hij wijdbeens boven het omgevallen frame.
De linkervoorpoot van de Volkswagen rustte op het verbrijzelde voorwiel van de fiets. In dit soort omstandigheden werd hij nooit kwaad, eerder peinzend. Kijk eens aan, wat overkomt mij nu weer. Is dat mijn hand die daar verderop ligt? Werktuigelijk keek hij of
| |
| |
alles aan hem in orde was, en behalve een schrijnende pijn in zijn lies voelde hij niets.
De deur van de Volkswagen klapte open, het meisje stapte uit, keek even fronsend naar hem, klapte de deur weer dicht en beende met haastige pas weg.
Gewoon weglopen. Wat een goed idee!
Hij keek om zich heen, de straat was geheel verlaten. Een ruk aan de fiets maakte duidelijk dat hij hem niet los zou krijgen. Hij haakte zijn tas los van het stuur en wandelde snel weg. Dat gezeur. Wat is een fiets nou helemaal? En hij was toch vlak bij huis.
Na vijftig meter keek de vrouw om, aarzelde even, liep wat sneller door, stopte en keerde terug. Ze droeg een donkerrode regenjas en een grote paarse tas die er kolossaal bij vloekte, en boog het hoofd tegen de regen. Ze naderden elkaar snel en hij was van plan gewoon te passeren, een verkeersongelukje hoeft geen reden te zijn voor kennismaking, maar ze posteerde zich pal voor hem, priemde een vinger in zijn borst en zei: ‘Ik wens niet gevolgd te worden.’
Blauwe ogen in een tenger en bleek hoofd.
‘Doe ik helemaal niet,’ hoorde hij zichzelf zeggen. ‘Ik loop naar huis. Dat mag toch?’
‘Waar woon je dan?’
‘Hier verderop.’
‘Oh.’ Ze keek hem schattend aan en besloot hem te geloven.
Hij merkte dat hij nog steeds in poncho was, Superman in verkeersveilig oranje. Een korte opwelling om de armen te spreiden en weg te zoeven in het luchtruim. Hij deed de capuchon af en schudde zijn haar.
Ze keek gespannen langs hem heen en hij draaide zich om. In de verte had zich een kleine groep mensen verzameld om de auto en de gevallen fiets. Er werd gebaard, een politieauto kwam aanrijden en stopte.
| |
| |
‘Die Volkswagen redt zich wel,’ zei hij, ‘daar staan ze om bekend.’
‘En je fiets?’
‘Dat is een ervaren Gazelle.’
In de verte werd naar hen gewezen, de agenten keken.
‘Kom,’ zei hij met zeldzame dadendrang, ‘wegwezen.’
Hij greep haar hand en ze holden weg, de hoek om, nog een hoek om en café Zuidwest in.
Hijgend zaten ze aan een tafeltje, het was leeg in het café, ze wilde wel een biertje.
‘Wat een wonderlijk goed idee,’ zei hij, ‘gewoon weglopen.’
‘Hoe weet je dat?’ Ze keek hem bevreemd aan.
‘Nou, eh... Je liep toch gewoon weg van je auto?’
‘Oh dat!’ Ze glimlachte. ‘Dat komt, ik heb geen rijbewijs. Ik heb pas tien, elf lessen gehad, zoiets. Dus ik had me voorgenomen: geen enkel risico, zes keer links en rechts kijken voordat ik zou oversteken. De hele tocht van Den Haag naar Amsterdam ging prima. Ik rijd netjes de binnenstad in. En als jij niet zo stom was geweest om ineens te gaan fietsen... Ik had toch voorrang?’
‘Jazeker, je kwam van rechts.’
‘Waarom wachtte je dan niet gewoon?’
Hij keek haar verbijsterd aan. Dat was midden in de regen zonder ruitenwissers van Den Haag naar Amsterdam gereden, bij elke kruising uitvoerig links en rechts turend, een wonder dat er niets ergers gebeurd was.
‘Ik weet niet,’ zei hij, ‘je zat daar zo aandachtig te duimzuigen en er was helemaal geen verkeer. Dus ik dacht: Laat ik maar eens verdergaan.’
‘Ik zoog geen duim,’ zei ze verontwaardigd, ze had een lage stem voor haar meisjesuiterlijk. ‘Zoog ik op mijn duim?’
| |
| |
‘Volgens mij wel.’
‘Hm.’
Ze verviel in gepeins, nam een voorzichtige afwerende slok van haar bier.
‘Soms zuig ik weleens op mijn duim,’ gaf ze toe en bloosde licht, ‘maar alleen als ik in moeilijkheden zit.’
‘Misschien zat je net in moeilijkheden!’
Er volgde een lang zwijgen en hij begon zich ongemakkelijk te voelen. Conversatie was niet zijn sterkste punt. Inpakken en wegwezen maar voordat het echt pijnlijk werd.
‘Ik moet maar eens naar huis,’ zei hij, ‘maar ik zal je mijn adres geven voor eventuele schade. En als je hulp nodig hebt bij het ophalen van je auto...’
Hij zag ineens dat ze heel stil achter haar handen zat te huilen. Zijn burgermansinstinct ontwaakte: niet hier, niet in het openbaar, in vredesnaam geen scènes.
‘Niet huilen alsjeblieft,’ zei hij dringend, ‘ik woon hier even verderop. Ga mee, dan kun je rustig bijkomen.’
Ze heette Erica en was in een moedeloze bui uit Den Haag weggevlucht van man en kroost. Na twee uur praten nam ze het besluit naar huis te bellen.
Hij trok zich discreet terug in de keuken en bakte eieren met spek en vroeg zich egoïstisch af in welke nesten hij zich nu gestoken had.
Toen hij haar stem niet meer hoorde bracht hij de eieren binnen en trof haar in agressieve stemming aan.
‘Ik heb gezegd dat ik de eerste week niet terug kom en dat hij maar eens voor zichzelf moet zorgen. Weet je wat de oen zei? No problem. No problem! Hij kan nog geen linkersok van een rechter onderscheiden. Ik heb zó genoeg van die man met zijn managementlingo.’
Ze stond op en speelde de ijsberende manager: ‘Ik heb er over nagedacht, maar de enige manier om dit kostenneutraal te spelen, ham ham, is een ingang naar
| |
| |
de easy-spender- markt. Het is doorgeploegd met de marketingafdeling en het plaatje is duidelijk, ham ham. Drie cent op de prijs en doorstoten naar de singlemarkt. Daar ligt het grote geld!’
Haar probleem lag meer bij het in de steek laten van de kinderen, dan bij het heropvoeden van een voldaan manspersoon, wist hij, maar het had geen zin om haar rebellerende stemming te bederven.
Ze at alsof ze in dagen niet gegeten had, ze dronk een fles wijn leeg en praatte en praatte over al haar plannen die in duigen gevallen waren en die ze vanaf nu weer zou oppakken. Verder studeren, een baan zoeken, het contact met oude vrienden herstellen, schaaklessen nemen, een uur per dag piano spelen, de verhalen opschrijven die ze in zich had. Het zou een heerlijk leven worden, niet meer alles geconcentreerd op man en kinderen, eindelijk weer tijd voor het eigen geluk.
Hij zat erbij en knikte en voelde zich oud en wijs. De teleurstelling waar zij op afstevende was te voorzien, het stemde hem melancholiek. Ze was zo enthousiast in de euforie van plannenmakerij en het zou allemaal mislopen en eindigen onder een grijze grafzerk.
Hij betrapte zich op de neiging om een hand uit te steken en haar naar zich toe te trekken en haar te beschermen tegen elk verdriet, maar hij corrigeerde zich meteen: misbruik maken van de situatie, stereotiep mannetjesgedrag, alcoholische empathie, eigen eenzaamheid bestrijden door warmte aan te bieden, foei.
Het werd te laat om nog op zoek te gaan naar een hotel. Hij maakte de logeerkamer in orde en hoorde haar op dronken benen door het huis stommelen.
Hij was al bijna in slaap toen ze voor zijn bed stond.
‘Je bent een heel lieve man,’ zei ze en ze boog zich voorover. Haar krullen vielen op zijn wang toen ze hem
| |
| |
kuste.
De volgende dag nam hij vrij en ook de daarna volgende dagen.
Een week, tien dagen, hooguit twee weken hadden ze maar want het verre gezin trok en gaf hevig schuldgevoel en kon maar tijdelijk in de steek gelaten worden. Ze wisten dat allebei en het legde de druk van eenmaligheid op alles wat ze deden.
Liefde is een soort verdriet, had hij ooit bedacht en ditmaal was het al vanaf het begin waar.
Hij liet haar de stad zien en waar ze ook kwamen, in het museum, op de kermis, in de warmte van het café, op de pont over het IJ, hij keek naar haar profiel en dacht: Dit gaat weer van mij weg. Hij was nooit verwend geweest met verliefdheden, een eenzame ziel, en áls het hem overkwam ging het diep.
De ontlading van lang opgespaarde tederheid en aandacht verraste en ontroerde Erica, zijn gevoel joeg het hare aan en moeiteloos bereikten ze het grote vertrouwen, waarin niets kon misgaan.
Het gaf een zeldzaam gevoel van rust, maar ook de angst toch tekort te schieten, te weinig in ruil te kunnen bieden. Telkens de behoefte aan een geruststellend gebaar van de ander maar ook de zekerheid dat dat gebaar zou komen. Risico's nemen zonder risico, omdat verliefdheid een zoektocht is zonder teleurstellingen.
Achteraf bleef de warmte van haar lichaam over, de geur van haar haar, het eindeloos knuffelen en aanraken, haar hand langs zijn wang, haar aanhalige tong tegen de zijne. Beelden. Hoe zij met generaalspas langs de kledingrekken van de Bijenkorf liep, er ineens iets uittrok met de triomfantelijke uitroep ‘Mijn!’
In contrast: haar bang en stil lijf als het ernst werd met het vrijen, totdat ze voelde dat ze durfde, dat niets ertoe
| |
| |
deed, dat er geen mislukking mogelijk was.
Elke dag belde ze naar huis en was een uur bedrukt en zette zich er met een glas wijn overheen.
Ze leefden op gestolen tijd en de gedachte dat het maar zo kort kon zijn, werd steeds moeilijker te verdragen. Ze begon er telkens over, overtuigde zich er dagelijks weer van dat het huwelijk een eerlijke kans moest krijgen. John was met al zijn patserigheid een goede man, hij hield van haar en had haar nodig. De kinderen hadden recht op een gezin, ze miste de kinderen zo. En vond hij ook niet dat verliefdheid een oneerlijke concurrent was van partnerliefde? Na een paar jaar ging toch altijd de glans ervan af? En moest je niet juist dan proberen om door te zetten?
Hij luisterde naar haar monologen en knikte en begroef zijn egoïsme. Ze had gelijk, hij kreunde van de pijn van haar gelijk. Ze merkte zijn wanhoop en stopte midden in haar betoog. ‘Oh mijn god, wat is het toch moeilijk.’ Ze kuste hem, haar peinzende blauwe ogen dichtbij. De nachten waren lang en vol confidenties.
Op de tiende dag kwam hij thuis van een boodschap en trof een briefje aan.
Lieve Henk, ik durf geen afscheid te nemen, maar ik moet terug naar John en de kinderen. Als ik nu niet ga, dan ga ik nooit. Geen contact meer, alsjeblieft. Zal altijd van je houden.
Ze hadden het zo afgesproken, maar hij kon het niet aan. Hij nam een taxi naar het station en rende alle perrons af, razend van wanhoop. Zo gaan mensen toch niet uit elkaar?
‘Jezus, wat zie je eruit,’ zei Bert. ‘Als ik jou zie ben ik meteen genezen van het idee om ooit nog verliefd te
| |
| |
worden.’ Hij droeg zijn mollige lichaam met kleine pasjes naar de archiefkast en haalde er de kranten van gisteren uit.
‘Behalve op mezelf natuurlijk.’
Hij schonk een kop koffie in en zette die voor Henk neer.
‘Hier, misschien helpt dit.’
Bert kon heel hartelijk zijn als hij wilde. Hij zat nu op de rand van Henks bureau en keek hem over zijn halve leesbril bezorgd aan.
‘Wanneer trek je jezelf nu eens uit die misère?’ vroeg hij. ‘Dit duurt nu al weken. Je moet er een streep onder zetten.’
‘Na regen komt zonneschijn, bedoel je. Het leven gaat door. Oost west thuis best. Met melk meer mans. Mag ik even braken?’
Berts geduld was alweer op. Hij legde een stapel krantenknipsels op het bureau.
‘Zoals je wilt. Als het werk er maar niet onder lijdt. Begin hier maar mee.’
‘Ja baas.’
Hij wachtte tot Bert de deur uit was voordat hij uit het raam begon te staren. Bert had een benijdenswaardig snelle emotionele spijsvertering en schudde alle sores binnen een dag van zich af. Maar Henk had hem er nooit echt om benijd, zelfs lichtelijk veracht. Een gevoel dat zo snel wegebt kan toch nooit iets betekend hebben?
Zet je eroverheen, het klonk zo makkelijk en aanlokkelijk. Maar als je het gevoel schrapt zijn de herinneringen leeg, betekenisloze beelden, statistiek. Er had net zo goed iets anders kunnen gebeuren in die dagen. Er had net zo goed niets kunnen gebeuren.
Berts verleden bestond uit doorgestreepte pagina's en verscheurde foto's, wegwerpervaringen die achteraf
| |
| |
alleen wat anekdotes opleverden. Nee, dan liever door de hel heen om de hemel te bewaren, een herinnering is alleen mooi als je hem intact laat en het verdriet ondergaat.
Terwijl hij het eerste krantenknipsel begon te lezen ging de telefoon. ‘Ja, met mij,’ zei Marjan, ‘ik bel even om te zeggen dat ik een uur later kom. Ik heb een bespreking die gegarandeerd uitloopt. Maar om negen uur ben ik er. Je komt toch?’
‘Jazeker.’
‘Tot straks.’
Klik en tuuttuut. Hij staarde naar het toestel. Het was goed dat ze belde, want hij was het totaal vergeten. Na de scheiding, alweer vier jaar geleden, hadden ze afgesproken elk jaar met elkaar te gaan eten. Op een willekeurig gekozen dag, 15 oktober, in een restaurant waaraan geen herinneringen verbonden waren. Elk jaar hadden ze elkaar aangetroffen zonder bericht vooraf, de punctualiteit een bewijs dat het verleden niet niks was. Als ze niet gebeld had zou ze vanavond alleen gezeten hebben, Jezus wat een afgang. Verraad.
Marjan zat al achter een glas wijn te wachten toen hij stipt op tijd binnen kwam. Ze kusten elkaar vluchtig, links rechts links.
Ze werd zichtbaar ouder, net zoals hijzelf.
Kraaienpootjes aan haar ooghoeken, rimpels in de hals, een paar grijze haren. Het maakte haar mooier, natuurlijker, ze voelde zich duidelijk lekker in haar vel en koketteerde er ongegeneerd mee.
Het deed hem goed haar te zien, maar het deed hem tegelijk ook heel weinig: alsof hij een oude kennis weer eens zag. Leuk, maar het had niet gehoeven.
Ze was altijd al een grage prater geweest, vrolijk en vol anekdotes en hij zat al een halfuur te luisteren en te knikken en mechanisch te glimlachen op het goede
| |
| |
moment, toen ineens de totale vervreemding optrad. De ober bevroor, de mensen aan belendende tafeltjes bleven wel bewegingen maken maar zonder geluid en los daarvan bleef hij geluiden ontvangen, het oeverloos gekwater van te veel mensen bijeen, een enkel woord verstaanbaar. Hij keek verbaasd om zich heen, de oneindige zinloosheid van gepraat kende hij allang, maar het was voor het eerst dat hij het ook echt voelde, elke mededeling een babbel, vele mededelingen geroezemoes.
‘Voel je je wel goed?’ hoorde hij Marjan ongerust vragen en hij knikte en door zich scherp te concentreren kon hij weer naar haar luisteren, haar woorden loskoppelen van al die andere woorden op hetzelfde moment in dat café.
Vijf jaar waren ze samen geweest en nu alweer vier jaar uit elkaar. De ruzies en ergernissen maakten samenleven onmogelijk. Marjan had snel een nieuwe partner gevonden, maar hij wilde het niet nog eens meemaken en hield het bij de pijn en de goede herinneringen.
‘Hoe gaat het met Herman?’ vroeg hij.
Ze keek hem verbaasd aan. ‘Dat heb je in al die jaren nog nooit gevraagd.’
Nee, hij had nooit willen horen hoe goed het ging tussen haar en Herman en de vraag ontglipte hem nu uit onverschilligheid, merkte hij met schrik. Zijn verdriet om Erica wiste het oude leed van de echtscheiding uit, zo eenvoudig zat de mens in elkaar.
Opgelucht dat dit taboeonderwerp nu kennelijk bespreekbaar was, vertelde Marjan hem alles over Hermans carrière op de universiteit, zijn periodieke overwerktheid, de plannen die ze misschien hadden om een kindje te maken (kokette blik).
Twee uur later zette hij haar op de trein naar
| |
| |
Groningen. Ze was licht aangeschoten, gaf hem een hartelijke zoen op de mond en riep uit de rijdende trein: ‘We moeten vaker bij elkaar komen.’
‘Doen we,’ riep hij terug en hij wist dat het nu definitief over en uit was tussen hen, en werd er nog neerslachtiger van.
Het ene verdriet verdringt het andere. De mens blijft in beweging omdat hij niet tegen pijn kan en zoekt nieuw geluk dat nieuwe pijn oplevert, waarmee het vorige uitgewist wordt.
Hij dacht weer aan de zondag, drie weken geleden, toen hij naar Den Haag was gereisd om dichter bij Erica in de buurt te zijn. Romantisch en dwaas.
Met trein, bus en tram bereikte hij de straat waar ze woonde, een nieuwbouwstraat met nette eengezinswoningen, moderne laagbouw met voortuintje en ongetwijfeld ook achtertuin annex fietshok. De heggen laag gehouden (dag buurman, ik durf je niet te mijden). Terwijl hij voorzichtig de huizenrij bekeek, hier woont ze nu, ging een voordeur open en verscheen Erica met twee kinderen en een jonge, wat dikkige man die zorgvuldig de deur achter hen op slot deed.
Hij schrok, maar ze liepen van hem weg naar het park aan het eind van de straat. Voorop Erica en John, ze hing aan zijn arm en praatte geanimeerd naar hem op. Daarachter de kinderen. Het meisje zoog op haar duim en hield een pop in haar armen geklemd. Het jongetje schopte een blikje voor zich uit.
Ze liepen van hem weg, de zon scheen, het was zondag.
|
|