| |
| |
| |
De brug
Die rampzalige woensdag begon als elke andere dag. Het werd licht en om acht uur zat de stad alweer vol met auto's. Ik deed het ontbijtjournaal, er was weinig gebeurd in de wereld.
De regen in het noorden begon daarom nieuws te worden. Al dat water gleed onze richting uit en de Nolde begon steeds sneller te stromen. Maar voorlopig was alles nog binnen de grenzen van veiligheid, meldden de deskundigen van wie ik het commentaar voor de camera voorlas.
Er waren al ondernemingsgezinde particulieren die een wildwatertocht over de Nolde wilden houden, op het traditioneel al wat steile gedeelte tussen de plaatsjes Rachter en Zonde.
Eigenlijk vlakbij. Maar ons station had besloten er geen aandacht aan te geven, want dat zou jonge kinderen maar op verkeerde ideeën kunnen brengen. Mam, we hebben toch een opblaasboot. Mogen we? Is het goed dat? Bovendien had mijn baas zelf kinderen in de puberteit.
Er begon een waterig zonnetje te schijnen, zag ik door het grote raam van de studio. Tijdens de reclameonderbreking haalde ik koffie bij John, de regisseur, en keek naar buiten. We hadden uitzicht op de Nolde die hier heel breed was, zo dicht bij de zee.
Het was een beetje heiig boven het water, toch zag ik de zilveren weerschijn van de zon al in de kopjes van de golven. De wind woei zeewaarts, dat zag je niet vaak in deze streek, het gaf extra vaart aan het water. Ik zag een sleepboot tegen de stroom in zwoegen, heel langzaam won hij terrein. Maar goed dat hij geen schip moest trekken.
Bij het journaal van half negen kon ik de beelden laten
| |
| |
zien die onze verslaggever Tom vanuit de helikopter maakte van het vastlopende verkeer. En passant liet hij ook de Nolde zien op de plek waar die onze stad binnenkwam. De rivierbedding was bij de Nieuwe Brug duidelijk smaller dan ervoor en je kon zien dat het water hoog stond. Ik had Tom op het hart gebonden geen grappen te maken over natte voeten en zwempartijen, en hij meldde braaf dat de deskundigen geen reden zagen voor alarm. Maar in de break meldde hij zich: ‘Paul, ik vind het er toch raar uit zien, bij de brug. Het water komt bijna tegen de onderkant aan, er zit nog maar een meter of twee tussen. Ik blijf hier een beetje rondhangen, oké?’
En tegelijk kreeg ik een telefoontje van mijn oude vriend Carl. ‘Paul, ik zie net de beelden van de Nolde bij de Nieuwe Brug. Het zit daar niet goed. De laatste twintig jaar zijn veel bochten van de rivier afgevlakt, want dat vaart wat lekkerder door. Maar als er dan veel regen is in het Noorden stroomt dat water ook veel sneller naar beneden dan vroeger. En dat knalt dan tegen die versmalling aan bij de brug. Linke soep.’ Terwijl Carl tegen me praatte hoorde ik Toms stem omhoog gaan en zag ik op de monitor de beelden die door John meteen live op het scherm werden gezet. Een kolkende watermassa beukte tegen de onderkant van de brug en sloeg over de rand op het wegdek. Daar zag je auto's door elkaar heen rijden en glijden op zoek naar een goed heenkomen. Toms stem: ‘Ik zie dat een deel van de brugleuning is weggeslagen. En één van de pijlers zie ik niet meer. Nu is ook de tweede weg. Oh god, de brug zakt in, de brug zakt in. Al die auto's, al die mensen in de auto's, wat gebeurt er? Ach Jezus!’
In één keer was het middendeel van de brug weggeslagen door de kracht van het water, met alle auto's die
| |
| |
erop stonden of reden. Met het bulderende water verdwenen ze uit het zicht van Toms camera.
Op de twee uiteinden van de brug zag je auto's krampachtig proberen achteruit rijdend in veiligheid te komen. Sommige lukte het, maar de meeste gleden naar het punt waarop het middendeel van de brug verdwenen was. Je zag bestuurders en passagiers uit auto's springen, vlak voordat die naar beneden stortten. Een enkeling slaagde erin de brugreling te bereiken en zich eraan vast te klampen. De meesten redden het niet, werden overspoeld door nieuwe golven en gleden achter hun auto aan de diepte in.
Het gebeurde allemaal in een paar minuten tijd. Wat alles zo onwerkelijk maakte was dat de ramp zich afspeelde in betrekkelijk goed weer. Toms helikopter hing rustig boven de plek van het onheil. De regenbuien die de ramp veroorzaakten, hadden twee dagen eerder en 500 kilometer verder plaatsgevonden. Het was een geïmporteerde ramp.
Ik had Carl nog aan de telefoon en dat gaf me de mogelijkheid om hem op de zender te laten uitleggen hoe dit allemaal ontstaan was, terwijl John en ik met Tom overlegden. Hij had nog brandstof genoeg voor een uur en wist dat dit de scoop van zijn leven was. We besloten dat hij boven de brug zou blijven en met zijn camera de ramp zou volgen.
Een meter of vijftig, misschien honderd vanaf de brug was in een lichte bocht van de rivier een eilandje in de branding ontstaan. Een aantal auto's was op elkaar terechtgekomen en vormde een wrakkenberg waar het water tegenaan beukte. Geregeld liet een wrak los en werd meegesleept naar zee.
Het wonderbaarlijke was dat er mensen leefden op dit metalen eiland. Uit het raam van sommige auto's zag je
| |
| |
hoofden met schreeuwende monden. Aan de imperiaals klampten zich mensen vast, aan bumpers hingen ze. Het water probeerde ze mee te trekken en geregeld moest er een loslaten. Het wrakkeneiland lag niet in het midden van de rivier, dan zou het allang meegesleurd zijn. Het was aan de oostzijde, en het reikte bijna tot de kant van de Nolde, er zat zo'n tien meter tussen. Een geul van tien meter snelstromend water.
En toen vond er iets merkwaardigs plaats. Vanaf de hoge, met beton versterkte kade van de rivier vielen auto's naar beneden, die daar op de straat geparkeerd hadden gestaan. De af en toe bibberige camera van Tom liet zien dat een bestelauto op die wagens in reedt en ze over de rand duwde. Wat de bedoeling was werd al snel duidelijk: het opvullen van het gat. Het kostte zes auto's, maar toen was er inderdaad een soort loopbrug van gezonken auto's ontstaan, die aansloot op de berg in de rivier.
Daarna kwamen de redders, eerst twee, maar in een paar minuten enkele tientallen. Je zag ze een menselijke ketting maken waarvan de voorste steeds iemand uit een auto sleurde of van een dak geleidde. Hij wenkte dat de ketting langer moest worden, dat meer dapperen zich moesten aanmelden. Op de verste auto stond halfgebukt een jonge vrouw. Met haar rechterhand hield ze zich vast aan de imperiaal, onder de linkerarm droeg ze een peuter van één, hooguit twee jaar. Ze had donker haar en een slank postuur. Meer kon ik niet zien. Ik zag de voorste redder zijn hand zover mogelijk uitstrekken en haar toeroepen. Maar hoe ze ook vooroverboog, de afstand bleef te groot. Hij keek naar achteren, wenkte om een langere mensenketting, riep naar de vrouw om zich goed vast te houden. Als er meer tijd was geweest en als het water wat minder
| |
| |
krachtig stroomde had het goed kunnen aflopen. Nu ging het mis.
Plotseling bewoog de auto waar de vrouw op stond en dreef weg. De voorste redder reikte in een uiterste poging om haar te redden net iets te ver en verdween ook in de golven. Toms camera volgde hen tot er niets meer te volgen viel.
De hele ramp duurde maar een halfuur, drie kwartier en ik was zo ingespannen bezig met het televisieverslag dat ik de bijbehorende emoties niet voelde. Het kostte de stad een brug en een aantal mensenlevens. Hoeveel is nooit exact vastgesteld. Bij de open zee verloor de stroom snel aan kracht en enkele goede zwemmers was het gelukt in de haven aan wal te komen. Een aantal drenkelingen was opgepikt door in- of uitvarende vrachtschepen, helaas lang niet altijd meer in leven en twee beschadigd door een scheepsschroef.
Tussen de 25 en 40 doden was de uiteindelijke schatting. De vrouw met het kind werd nooit gevonden en werd ook niet op grond van de beelden geïdentificeerd. De redder wel. Hij was Manuel de Torra, een elektricien van Italiaanse afkomst. Zijn vader was in de jaren zestig als gastarbeider naar ons land gekomen om te werken in de kunstzijdefabriek (eentonig en ongezond werk) en had zijn vrouw en hun jonge kind over laten komen. Zoon Manuel was een sportieve jongen die als jonge voetballer door diverse clubs werd benaderd, maar al vroeg dankzij een zware knieblessure werd afgekeurd voor topvoetbal. Daarna werkte hij als elektricien bij de kunstzijdefabriek waar zijn vader oudgediende was. Een jaar of twee geleden was hij voor zichzelf begonnen. Hij was bezig met reparaties aan het bewakingssysteem van het havenkantoor toen de ramp begon, en hij was direct met zijn bestelauto
| |
| |
naar de brug gereden. Met die auto duwde hij geparkeerde wagens de rivier in, zodat een loopbrug ontstond naar de slachtoffers in de rivier. Manuel stond bekend als een sociaal mens, altijd bereid anderen te helpen. Dat was nu zijn dood geworden. Hij liet een vrouw en twee kinderen achter. Een zoon en een dochter. Hij werd 36 jaar.
De ramp had natuurlijk enige politieke en journalistieke nasleep, al moesten we als plaatselijk tv-station wel voorzichtig zijn met kritiek. Er rezen uiteraard vragen als: waarom waren politie en brandweer zo slecht voorbereid? Waarom was er door de gemeente nooit aandacht besteed aan de gevaren van het rechttrekken van bochten in de rivier? Waarom was er niet gedacht aan het verbreden van de rivier ter hoogte van de brug, zodat het nu optredende trechtereffect verminderd werd? Waarom was er niet geluisterd naar deskundigen zoals Carl Junk toen die waarschuwden voor de gevaren? (Mijn vriend Carl voer overigens wel bij de ramp, hij was door diverse landelijke tv-stations ingehuurd als hun algemene waterrampendeskundige). Lange discussies in de gemeenteraad volgden, de burgemeester gaf ten slotte toe dat hij en de wethouder van Haven en Verkeer in het verleden mogelijk wat te gevoelig waren geweest voor de argumenten van de reders ten faveure van het rechttrekken van de Nolde. De gemeenteraad besloot tot het plaatsen van een plaquette in het gemeentehuis ter nagedachtenis van de heldhaftige redder Manuel de Torra, en het toekennen van een pensioen aan zijn weduwe en een studiefonds voor zijn kinderen. Ons station zond het onthullen van de plaquette natuurlijk uit. Ik had die dag mijn jaarlijkse vakantie en zag pas de volgende ochtend de foto in de krant. ‘Weduwe De Torra ontvangt
| |
| |
stipendium.’ Het viel me op omdat de foto niet klopte. De afgebeelde vrouw had zijn moeder kunnen zijn, ze oogde oud en grijs. Vermoedelijk wás het zijn moeder en deugde het bijschrift niet
Voor het jaaroverzicht van ons station begon ik in november al beelden bij elkaar te zoeken. Daar hoorde natuurlijk de ramp bij. Het verslag dat Tom vanuit de helikopter had gemaakt was de hele wereld overgegaan en overal hadden mensen een traan weggepinkt bij het zien van de dappere Manuel die zijn heldenmoed met het leven had moeten bekopen.
Ik had de beelden niet meer gezien sinds die ochtend, en ze gaven me nu de klap die ik in de spanning van de live uitzending niet had gehad. Veel meer dan een halfuur materiaal was er niet, de ramp duurde maar kort. Bij het monteren betrapte ik mezelf erop dat ik steeds weer het fragment bekeek waarop Manuel in een uiterste poging de uitgestrekte vingers van de wegdrijvende vrouw te grijpen, zich losrukte van de man die hem vasthield. Er zat iets onlogisch in die actie. Zelfs wanneer je als redder een laatste krachtsinspanning deed, zou je toch altijd onthouden dat het essentieel was de menselijke ketting intact te houden. Waarom maakte Manuel dan dat zelfmoordgebaar? Toen ik de laatste seconden een paar keer apart bekeek leek het er ook niet op dat hij haar probeerde te pakken. Het had er meer van weg dat hij haar nasprong en zich moedwillig losrukte. De beelden van Toms camera kon ik een paar keer vergroten en frame na frame bekijken. Het had er alle schijn van dat de vrouw hem een kushand toewierp toen de stroom haar wegsleurde. Ik bekeek de film nog een paar keer in z'n geheel en zag dat Manuel vanaf de eerste minuut dat hij bij Tom in beeld kwam maar met één ding bezig was: het bereiken van die vrouw met haar kind. Onderweg
| |
| |
sleepte hij de ene drenkeling na de andere uit zijn auto of omhoog uit het water, en gaf die gelukkige dan door aan de man achter hem. Maar heel doelbewust richtte hij de steeds langer wordende menselijke ketting op de oude Volvo waar die vrouw met haar kind op knielde.
Ze hield zich met één hand vast aan de imperiaal op het dak. En ze riep, heel duidelijk riep ze naar hem. En ik zag dat hij terugriep.
Het was meer dan ‘Help help’ en ‘Ik kom’. Er werden korte zinnen geroepen over en weer. Dit was meer dan een vergeefse redding en ondoordachte heldenmoed. Het leek op een persoonlijke tragedie.
Maar wie was die vrouw dan?
Via de gemeentesecretarie kreeg ik het adres van de weduwe De Torra en belde haar op. Dezelfde avond zat ik tegenover haar. Een magere, grijzende vrouw met grote gevoelige ogen en vermoeide bewegingen. Van haar twee kinderen was dochter Francesca thuis, een levendige 18-jarige die studeerde aan de Technische Hogeschool.
Ze ontvingen me beleefd terughoudend: dat hun echtgenoot en vader in het tv-jaaroverzicht van de stad zou komen was logisch na zijn heldendaad. Maar ze wilden graag met hun eigen leven verdergaan, en ze hadden niets toe te voegen aan alles wat er geschreven en gezegd was. Ik zag een foto van Manuel op de schoorsteenmantel, in een zwart lijstje, maar dat was ook het enige teken van verdriet dat zijn familie toonde. Ik stelde voor de vorm toch maar wat vragen over Manuels personalia, wat zijn precieze voornamen waren en waar hij op school gegaan was. En zelfs bij die eenvoudige vragen proefde ik een grote tegenzin om informatie te geven. ‘Uw vader was een goede voetballer in zijn jonge jaren. Heeft u of uw broer dat talent geërfd?’ vroeg ik ten slotte om toch nog iets
| |
| |
persoonlijks te achterhalen. Ze aarzelde. ‘Nee, maar wij zijn ook zijn stiefkinderen. Manuel en mijn moeder trouwden een paar jaar na het overlijden van mijn echte vader. En die was wel voetbalcoach, maar zelf geen groot voetballer. Ja toch, mam?’
De vrouw knikte en glimlachte vaag. Ik was naar het huis gegaan om te vragen of zij de vrouw kenden die Manuel had willen redden. Maar nu ik er zat voelde ik dat het niet gepast was. Ik vroeg daarom of zij wisten wie de man was die Manuel had vastgehouden, voordat hij losliet.
‘Ja, dat is Johnny Figaro. Ze werkten samen aan die klus bij het havenkantoor. Hij was Manuels beste vriend. U moet hem beslist noemen in uw verslag, hij heeft zich heel dapper gedragen en hij kon het niet helpen dat Manuel zich los... Dat Manuel in het water viel.’
Na deze verspreking kwam er helemaal niets meer uit en ik vertrok toen ze me het adres van Johnny Figaro gegeven hadden. Het was maar een paar straten verder en ik liet de auto staan, terwijl ik lopend bijkwam van het merkwaardig koele gesprek met Manuels weduwe. Klein Italië noemden ze deze wijk van de stad, waar de gastarbeiders van veertig jaar geleden en hun kinderen de sfeer bepaalden. Veel eetgelegenheden, van Mama Rosa tot Papa Vitali, en veel voetbalcafés. Johnny was niet thuis, maar zijn hospita had er geen moeite mee mij te verwijzen naar het café om de hoek. Daar zat hij inderdaad. Ik stelde me voor en legde uit dat ik hem een paar vragen te stellen had. Was ik van de tv? Voor die voetbalquiz waar hij zich voor opgegeven had?
Hij maakte zich los van de bar na zijn vrienden nog een paar amicale klappen op rug en schouders gegeven te hebben en ging tegenover mij aan een tafeltje zitten. Een kleine stevige man met een breed en goedaardig
| |
| |
hoofd, kleine oogjes en plooien naast de ogen van het vele lachen.
‘Zeg het eens, meneer van de televisie.’
Maar toen hij begreep dat ik hem iets wilde vragen over Manuel de Torra was de bonhomie snel verdwenen. Nee, over die tragedie sprak hij liever niet. Ik vertelde hem dat ik het gevoel had dat Manuel en die vrouw op het dak van de auto elkaar kenden. En dat hij misschien iets meer kon vertellen. Want hij was toch de man achter Manuel, in die tv-beelden?
‘Jawel, ik was de tweede man en ik hield hem vast. Maar wat ze tegen elkaar riepen, ik denk iets over hoe ze naar ons toe moest klimmen. Ik kon het niet verstaan door het lawaai van het water. Dat was alles?’ Hij pakte zijn glas en maakte een beweging om op te staan.
‘Dan zit er niets anders op dan dat ik de computer aan het liplezen zet,’ verzuchtte ik, ‘dan weten we wat ze naar elkaar riepen.’ Hij ging weer zitten. ‘Hoezo computerliplezen?’
‘Oh, dat is een nieuwe techniek, en veel beter dan wat de menselijke liplezers kunnen. De computer analyseert mondbewegingen en geeft aan wat vermoedelijk de klank is die gemaakt wordt. En die gegevens worden dan losgelaten op een taalprogramma. Dat maakt er weer zo goed mogelijk woorden en zinnen van. Dan kijkt de computer weer terug naar de mondbewegingen en probeert of die woorden en zinnen kloppen met de mondwegingen. Soms niet, en dan zoekt het programma een andere oplossing. Net zolang tot het helemaal klopt. Het werkt fantastisch. Heb je daar niet van gehoord?’
Johnny keek me ongelovig aan en ik kon niets anders doen dan doorzetten.
‘Je moet natuurlijk wel de taal weten die gesproken wordt. Als je de computer loslaat op iemand die Spaans
| |
| |
spreekt en je geeft op dat hij Nederlands spreekt, dan probeert hij Nederlandse woorden te persen in een Spaanse mond. Dat lukt dan vaak nog een heel eind, maar het is altijd onzin wat er dan uit komt. Zoiets als “Marie de mosterd is koud”.’
Ik probeerde het metalige geluid van de computerspraak zo goed mogelijk na te bootsen en tot mijn vreugde haalde ik er Johnny mee over de streep.
‘Oké, oké. Ik zal je het verhaal vertellen. Maar onder voorwaarde dat je het niet in de publiciteit brengt. In vertrouwen. En anders weet ik je te vinden.’
‘En als ik er over tien jaar een verhaal over wil schrijven, en ik verander de namen en de stad?’
‘Dat zien we dan wel.’
Ik had natuurlijk geen lipleescomputer en er zat dus weinig anders op dan akkoord te gaan.
Volgens Johnny was Manuel een heilige, hij kon het niet anders noemen. ‘Je hebt toch zeker wel gehoord hoe goed hij kon voetballen? En hoe dat afliep? De arme kerel, dat was zijn eerste beproeving.’ Door FC Nolde dat hem gecontracteerd had als jeugdspeler was Manuel uitgeleend aan de eerste divisieclub Daria om wat ervaring op te doen. Trainer Jaccomo nam hem in huis.
Na een uitwedstrijd van Daria was Manuel met de trainer mee teruggereden. De club had met vijf-nul gewonnen, Manuel had vier doelpunten gemaakt. Dat werd de tegenstanders te veel. In het centrum van het stadje werd de wagen van trainer Jaccomo klem gereden, en een dozijn dronken supporters van de tegenstander sloegen hem en Manuel in elkaar.
Jaccomo overleefde het niet, Manuel werd met een mes in zijn rug naar het ziekenhuis gebracht. Die wond genas gelukkig, al had hij er bij vochtig weer nog wel
| |
| |
last van. Althans, volgens Johnny. Wat niet meer goed kwam was zijn knie, waar ze met een terreinauto over heen gereden waren, het tuig van FC Orto. Achttien jaar was hij, een manke ex-voetballer. Jaccomo liet een weduwe en twee kleine kinderen onverzorgd achter en Manuel zocht een baan als elektricien en nam als vanzelfsprekend de rol van kostwinner over. Hij woonde toch al bij hen in en voelde zich schuldig. Had hij niet met zijn vier doelpunten de supporters van Orto over de rooie gejaagd?
‘Een heilige, meneer!’ Johnny schudde zijn vinger voor mijn neus heen en weer. ‘Kom er maar eens om, heden ten dage. Een jongeman die een heel gezin gaat onderhouden omdat hij zich schuldig voelt over wat anderen dat gezin aangedaan hebben. Dat tuig van Orto is nooit vervolgd. Niemand had wat gezien! Toen de politie eindelijk na een halfuur kwam opdagen waren ze allang weg. Alleen die arme Jaccomo en Manuel lagen er nog in hun eigen bloed.’
Een paar jaar later trouwden Manuel en de weduwe Evangelina. Het was om de tongen van haar familie te stillen, meende Johnny. Evangelina kwam uit een van de toch nog vele traditionele Italiaanse gezinnen die hier woonden, en ook al had zij zijn moeder kunnen zijn (een leeftijdverschil van zestien jaar) en al stond Manuel bekend als een braaf mens, het gaf geen pas dat zij ongehuwd onder één dak woonden. En voor twee daken verdiende Manuel niet genoeg. Dus trouwden ze.
‘Ik zeg tegen hem: “Wat doe je nou?”’ vertelde Johnny. ‘Ze is je huishoudster en je hospita, en jullie zijn goede vrienden. Maar je houdt niet van haar.’ En weet je wat hij tegen mij zegt: “Johnny, ze verdient het! Ik kan haar niet aan haar lot overlaten!” Ik zweer het je, die jongen was te goed voor deze wereld.’
| |
| |
Jaren gingen voorbij. Evangelina en Manuel voedden samen haar twee kinderen op. Nieuwe kinderen kwamen er niet. Manuel was voorman geworden bij de elektrononderhoudsdienst waar hij sinds zijn achttiende werkte, een hardwerkende vakman. En toen werd hij op een dag verliefd op Saskia.
Saskia gaf zwemles in het zwembad waar Manuel vroeger de kinderen van Evangelina bracht en later zelf een paar keer per week zijn conditie op peil hield. Nu hij niet meer kon hardlopen was zwemmen noodgedwongen zijn sport geworden. Manuel hield zich volgens Johnny altijd op afstand van vrouwen, want hij was getrouwd en ook heel verlegen van aard. Dus hoe die twee ooit met elkaar aan de praat waren geraakt was hem een raadsel. Maar het was gebeurd en het had zowel bij Manuel als Saskia diepe gevoelens losgemaakt.
‘Hij vroeg me: “Johnny, ik ben verliefd, ik hou van haar. Wat moet ik doen?” Ik zeg: “Manuel, je hebt recht op liefde. Volg je hart! Evangeline zal het begrijpen!”’ Saskia kwam weleens langs tijdens Manuels middagpauze. Ze was volgens Johnny niet echt mooi, maar lief en goedlachs. En ze had een prachtig figuur.
Ik riep de beelden van de ramp in mijn gedachten op en zag de wanhopige vrouw op de oude Volvo voor me.
Ja, hij kon gelijk hebben wat dat figuur betreft.
Maar hun liefde stuitte op Evangeline. In tegenstelling tot wat Johnny veronderstelde, kon zij geen medewerking geven aan wat Manuel zo graag zou willen: de vrijheid. Een echtscheiding was in haar kringen ondenkbaar. Ze liet doorschemeren dat ze geen moeilijkheden zou maken als Manuel niet elke nacht thuiskwam. De kinderen waren al het huis uit en zouden het overigens best begrijpen. Evangelina ging met deze suggestie tot de grens van haar
| |
| |
mogelijkheden. Ze hield van Manuel als van een broer en gunde hem al het geluk van de wereld. Maar nu lag Saskia dwars. Ze wilde geen concubine zijn.
Dus gingen Manuel en zijn grote liefde uit elkaar.
Twee zwarte jaren volgden. ‘Die man was één groot zwart gat van verdriet. Ach, ach, ach. Hij deed zijn werk, hij kwam 's ochtends en ging 's avonds naar huis en zei in die tussentijd alleen wat nodig was voor het werk. Maar zelfs een kleine glimlach kon er niet meer af en als je hem aankeek zag je in die ogen alleen maar pijn.’
Na twee jaar greep Evangelina in. Ze vroeg Johnny het adres van Saskia. Hij begreep dat ze iets wilde doen aan de situatie en reed haar naar het zwembad. Daar werkte Saskia niet meer, maar ze hadden wel haar adres.
‘Dat was een ontmoeting die ik nooit zal vergeten. Evangelina is geen geringe vrouw en Saskia zat klaar voor een groot gevecht. Maar Evangelina pakte het heel rustig aan. Die zei: “Manuel verdient het om gelukkig te zijn en jij en ik moeten dus zorgen voor een oplossing. Ik kan niet scheiden, dat weet je. Maar jij bent modern, je kunt samenwonen en kinderen krijgen zonder getrouwd te zijn. Dat mag in jouw wereld. Werk dus een beetje mee. Als ik de echtgenoot mag houden, geef ik jou mijn man.”’
En Saskia stemde in. Johnny mocht het Manuel vertellen. ‘Die man die brak in tranen van geluk uit. Zoiets heb je nog nooit gezien, een man die zit te snikken van vreugde.’
Het duurde een paar weken voordat alles geregeld was, maar toen settelde iedereen zich in het nieuwe patroon. Manuel kwam een paar keer per week bij Evangelina langs en was er bij elke feestdag waar familievaders bij horen te zijn. Maar hij en Saskia kregen samen een nieuw adres, en na een jaar kregen ze een jongetje.
| |
| |
Dolgelukkig was hij, al vertrouwde hij Johnny weleens toe dat hij toch graag ooit met Saskia zou trouwen en hun zoontje zijn naam geven.
Nu hij twee huishoudens had om voor te zorgen moest er meer geld verdiend worden. Dus nam Manuel ontslag en begon zijn eigen elektroservicebedrijfje met Johnny als enige werknemer. Het liep goed, want hij was een betrouwbare zakenpartner en nam niet meer projecten aan dan in werkweken van 60 tot soms 80 uur gedaan konden worden.
‘Ja, ik vond het wat veel,’ zei Johnny, ‘als vrijgezel had ik liever wat meer vrije tijd. Maar ja, hij had het nodig en ik mocht hem graag.’
Ze deden een klus bij het havenkantoor, toen de ramp toesloeg. Saskia belde vanuit de zinkende auto: ‘ik hou van jou, de brug is ingestort, maar we leven nog!’
Nooit waren Manuel en Johnny zo snel bij een klus geweest. Het was één grote chaos, al die auto's op elkaar, het geweld van het water dat erlangs wilde, het roepen van mensen. Manuel bedacht het plan om geparkeerde auto's van de kade te duwen, zodat het gat naar het wrakkeneiland gevuld werd. Zonder een duidelijk plan begonnen ze zich met z'n tweeën een weg te banen naar de Volvo van Saskia. Onderweg visten ze mensen uit het water, sleurden ze uit de halfgeopende portieren en gaven ze door aan het lint van redders dat achter hen was ontstaan. ‘We konden ze toch niet laten stikken?’ zei Johnny. ‘Ach hoor mij nou. Stikken.’ Hij schudde het hoofd over zijn woordkeus en ging verder.
Saskia stond op het dak van de Volvo, half gebukt hield ze zich met één hand vast aan de imperiaal, onder de andere arm klemde ze de peuter.. Ze stond droog, het water kwam tot halverwege de portieren. De Volvo moest op tenminste twee lagen auto's staan om zo hoog
| |
| |
te komen. Maar dat maakte haar positie ook kwetsbaar, want de bovenste auto's werden het makkelijkst meegesleurd door het nog steeds woest door de riviergeul snellende water.
Bijna haalden ze het. Manuel kwam tot een meter of vier van de Volvo. Toen hield de autoberg op, de Volvo was de top van een volgende stapel auto's. Het gat tussen hen was onoverbrugbaar. ‘Een touw!’ had Manuel naar achteren geroepen en de roep werd door de keten van redders met grote urgentie doorgegeven:
‘Een touw!’ ‘Een touw!’
Johnny stond achter Manuel en hield hem vast. ‘De tranen stonden in mijn ogen. Die twee riepen naar elkaar: “Ik hou van jou, ik hou van jou”. Het kind huilde. Manuel wist niet wat hij nog kon doen behalve te roepen.’
En toen dreef ineens de Volvo weg en zonk meteen. Saskia en het kind zakten het water in en werden door het water meegesleurd. Zonder aarzelen rukte Manuel zich los van Johnny en sprong hen achterna.
Hij riep: ‘Naar de Pier’, herinnerde Johnny zich. Hij volgde dat commando op en reed de bestelauto van Manuels bedrijfje naar Pier 33, het verste punt van de stad, het uiteinde van de haven. Daar begon de zee. Johnny wachtte daar de rest van de dag, tot het donker werd.
‘Misschien wilde hij met dat commando alleen maar voorkomen dat ik hem achterna sprong,’ filosofeerde hij achteraf, ‘het water was zo wild, je had geen enkele kans. Zeker niet met een klein kind. Arme, dappere kerel. Een heilige, ik zweer het je. Een beter mens heb ik nooit ontmoet.’
Het jaaroverzicht bevatte dankzij mijn montage een groot stuk over de ramp. Johnny was ook nog bereid
| |
| |
geweest om voor de camera iets te vertellen over zijn dappere vriend en baas die bij het redden van een drenkelinge zelf het leven verloor. Hij had bij de eerste en enige take per ongeluk de naam Saskia genoemd inplaats van ‘die vrouw op de Volvo’. Gelukkig trof hij een onoplettende en ongeinteresseerde cameraman en ik haalde het er uit de goedheid van mijn hart uit.
Een paar maanden later was de brug gerestaureerd en zowel breder als hoger gemaakt. De tijdelijke pontonbrug kon worden afgebroken. Bij de feestelijke heropening stond mijn deskundige vriend Carl in de voorste rij van notabelen. Bij een tussentijdse verkiezing had hij een raadszetel veroverd. Hij stond er alsof het zijn natuurlijke plek was.
De burgemeester was vol lof over het tempo waarmee de brug hersteld was, en de verbeteringen die waren aangebracht. Nooit meer zou de rivier deze brug kunnen breken. Daar stond hij garant voor. Donderend applaus volgde. Ik zag Carl bedenkelijk kijken, voordat hij toch maar volgde in de ovatie.
Na afloop van de feestelijke heropening sprak ik met de voorzitter van het comité Slachtoffers Brugramp, die enigszins verbitterd was over de toespraak van de burgemeester. Met geen woord had hij gerept over de slachtoffers. ‘Die stemmen toch niet meer, zal hij wel gedacht hebben’, betoogde de voorzitter voor onze camera. Maar hij vertelde ook dat er over vier weken, exact een jaar na de ramp, een herdenking van de slachtoffers zou zijn bij pier 33.
Toen de opname afgelopen was kwam er nog een vraag bij me op: ‘Doet de familie De Torra mee met die herdenking?’
‘Nee, dat willen ze niet. Ze willen ook niet dat Manuel als slachtoffer genoemd wordt en hebben het stipendium van de gemeente geweigerd. Het is
| |
| |
misschien tegen hun geloof, ik weet het niet. Maar het is natuurlijk hun goed recht om niet mee te doen.’
Elke ochtend kwam ik nu weer over de brug de stad binnen, en dacht geregeld aan de beelden van de ramp. Mijn hersens waren er nog niet mee klaar: er klopte iets niet.
Zowel Manuel als Saskia waren geoefende zwemmers met minstens zoveel conditie als de drenkelingen die wel het land bereikt hadden. Dat geen van beide de ramp overleefd had was vreemd. Natuurlijk, er was het kind, maar juist dat had extra kracht moeten geven.
En dan mijn bezoek aan Evangelina en de dochter: er was geen verdriet in dat huis, op dat plichtmatig zwartomrande portret van Manuel na. Ook Johnny was opvallend opgewekt geweest na Manuel'dood. En waarom wilde de familie niet meedoen aan de dodenherdenking en weigerde ze het stipendium?
Zou het mogelijk zijn dat Johnny niet voor niets had staan wachten bij Pier 33? Misschien hadden ze de ramp toch overleefd en het gezien als een onverwachte mogelijkheid om ergens anders een nieuw leven te beginnen. Ze konden trouwen en een legitiem gezin vormen. En Evangelina was dan een eerbare weduwe.
Ik legde deze veronderstelling aan Johnny voor, maar hij lachte me uit en werd boos toen ik aanhield. Hoe durfde ik zijn overleden vriend en baas van zo'n bedrog te beschuldigen? Zijn vrienden zetten me het café uit. Ik heb nooit enig bewijs voor mijn theorie kunnen vinden en geloof er ook niet echt in.
Soms, als ik op Pier 33 sta en kijk naar het weidse water waar de Nolde de zee in stroomt, dan hoor ik de korte golven slaan tegen de houten trap die aan het eind van de pier afdaalt naar het water. Ik weet dat het
| |
| |
golfslag is maar het klinkt alsof mensen de trap op lopen.
|
|