| |
| |
| |
Oerend
Jasjes die ik niet meer droeg gooide ik niet makkelijk weg. Maar Jeannette had me nu het vuur na aan de schenen gelegd: als ze bij me in trok moest er wel kastruimte zijn. En dit oude tweedjasje werd een van de slachtoffers. Ik had het nog even aangetrokken om het een eerlijke kans te geven, maar er zaten vele kilo's tussen nu en de tijd dat ik het geregeld had gedragen. Dat was vermoedelijk ook de reden waarom ik het ooit weggehangen had. Even de zakken navoelen. Wat munten uit het gulden tijdperk en een klein papiertje. In nauwelijks meer leesbaar ballpointschrift stonden er een paar woorden op:
En op de achterkant las ik: Noordwolde. Met een vraagteken er achter: Noordwolde?
Het geheugen is een wonderlijk ding. Wat ik gisteren gegeten heb zou ik meestal met de beste wil van de wereld niet kunnen reconstrueren. Maar dit papiertje van vijftien tot twintig jaar geleden kon ik meteen plaatsen.
Een Groot Uur U. Koos Postema's avondvullende themapraatprogramma rond onderwerpen als... Ja, wat ook weer? Ziekte en dood vermoedelijk, abortus natuurlijk, seks voor gehandicapten. Homosualiteit.
Ik zag het nog voor me. Een tribunetje met mensen. Koos vragend en pratend, tikkeltje schoolmeester, ietwat pompeus, maar vooral goedbedoelend.
Deskundigen aan de tafel, uiteraard. Het was de tijd van de democratisering van kennis: alles werd besproken en
| |
| |
uitgelegd. Joop van Tijn gebruikte in een serie voorlichtingsprogramma's voor het eerst het woord neuken op de televisie. Neuken, hij zei het een beetje geaffecteerd, met gespitste mond. Niemand heeft het daarna ooit nog zo precieus kunnen zeggen, het was een gewoon woord geworden. Ook Koos deed mee aan de spreiding van kennis. En op een avond was Het Geluk aan de beurt, Koos wilde vermoedelijk weleens een lichter onderwerp.
De uitzending kan ik me niet meer herinneren. Maar wel het Gelukkige Echtpaar. Stralend zaten ze op de tribune, al twintig jaar getrouwd en nimmer een kwaad woord. Vermoedelijk ging het programma de eerste drie kwartier over allerlei soorten ongeluk en de behoefte van mensen om eraan te ontsnappen. En aan het slot wendde Postema zich tot een echtpaar dat volgens zijn spiekbriefje gelukkig was.
‘En u bent een gelukkig echtpaar, volgens uw dochters die hier ook zitten.’
‘Jazeker’, knikte het duo ijverig.
Ze waren allebei aan de mollige kant, maar niet dik. Blond, blozende huid. En goedlachs. Hun twee bijna volwassen dochters zaten naast de moeder en zouden jongere zusjes van haar kunnen zijn. Ze waren wel wat ernstiger, want ze hadden hun ouders aangemeld voor dit programma en moesten nu uitleggen waarom. En dat konden ze niet. Dus probeerde Koos het zelf maar bij het echtpaar.
‘U bent nooit eens een dag ongelukkig?’
‘Nog geen vijf minuten, meneer. Waarom zou een mens ongelukkig moeten zijn?’
‘Als iemand van wie u houdt zou overlijden, bijvoorbeeld?’
‘Ja, dan misschien wel. Maar dan heb je verdriet, een snee in je hart. Je doet er een pleister op en je weet dat
| |
| |
het zal genezen. Ongelukkig voel je je alleen als je denkt dat het verdriet nooit zal stoppen.’
Glimlachend keken ze elkaar van opzij aan. Hij was slager van zijn vak en zij stond achter de toonbank. Reuze lol hadden ze altijd volgens hun dochters en twee klanten die ook al op de tribune zaten. En als kijker kon je zien dat het klopte. Ze zaten hand in hand, ze waren meer dan tevreden, ze straalden geluk uit.
‘En hoe denkt u dat dat komt?’ was de journalistieke follow-up van Koos: eerst de feiten vaststellen, daarna ingaan op de achtergronden.
‘Nou, geen idee eigenlijk. We zijn altijd zo geweest.’ Ze beantwoordden om de beurt Koos' vragen en eindigden elke zin met een brede lach.
‘Godsdienstig?’ vroeg Koos door.
Ach jawel, in het dorp waar zij woonden ging iedereen naar de kerk. Maar om nou te zeggen dat ze speciaal godsdienstig waren, nee. Speciale hobby's dan? Nou nee. Maar we vervelen ons niet! ‘Hoezo dan?’ vroeg Koos.
Lacherig begon Jan uit te leggen dat ze na al die jaren huwelijk nog steeds veel werk maakten van het vrijen, en zijn vrouw begon er blozend bij te kirren. Daar werd Koos wat kribbig van, hun dochters zaten er nota bene bij, en hij liep snel naar een andere gast.
Even later eindigde het programma en ik maakte een notitie van hun naam en basiskenmerk: idioot gelukkig. Ik wist nu ook weer hoe dat papiertje in het jasje terechtgekomen was. Ik schreef in die tijd persoonlijkheidsschetsjes voor een psychologisch tijdschrift, en De Oergelukkige leek me een interessant, zij het zeldzaam type. Maar de hoofdredactrice legde me geduldig uit dat er verschil is tussen een persoonlijkheidstype en een gemoedstoestand, en dat er zoiets zou zijn als een van nature gelukkig mens dat
| |
| |
was wetenschappelijk gezien onzin.
Veel later, toen de antidepressiva op de markt kwamen en geluk een chemisch proces bleek te zijn, dacht ik nog weleens terug aan het slagersechtpaar: misschien maakten zij die stoffen zelf aan?
Ik vertelde Jeannette over Een Groot Uur U. Dom, want het accentueerde ons leeftijdsverschil. Koos Postema kon ze nog wel vaag thuisbrengen, had die niet een geschiedenisboekje geschreven? Zat hij niet bij die Sportzender die zo geflopt was? Ik vertelde haar over Achter het Nieuws en Brandpunt en al die programma's die nodig waren geweest om de bijdehante generatie te krijgen waar zij toe behoorde.
‘Ja, ja.’ Een verkapte geeuw.
Jeannette was mooi en slim en beslist niet oppervlakkig. Maar haar generatie was opgegroeid met supermarktemoties en een begrip als Geluk paste daar niet in: te vaag, te abstract. Je lekker voelen, uit je dak gaan, effe een dipje of een enkele keer zelfs klote, dat hoorde je ze zeggen in de realityprogramma's waarin jongeren of zelfs paren gevolgd werden op de camping, bij feesten.
Ik behoorde nog tot de generatie die vond dat geluk verdiend moest worden. Een bijzonder gevoel dat je maar heel zelden kreeg. Het duurde misschien maar een paar minuten, zoals toen ik op een klein toeristenbootje in het bekken van de Niagara Falls ronddobberde. Rondom hoorde en zag ik het donderende geweld van het vallende water en mijn brillenglazen besloegen van de waterdeeltjes die de lucht vulden.
Hier kom je nooit meer, dacht ik, geniet er nu eens van, sukkel. En het lukte die keer, ik besefte heel even hoe gelukkig ik was, staande op dat bootje.
| |
| |
Meestal moest er harder gewerkt worden voor zo'n geluksgevoel. Een doodenkele keer duurde het een dag: examen gehaald, kind gekregen, compliment gehad. Soms een maand: verliefd geraakt en zij ook op mij. Sommige mensen beleefden het geluk nooit bewust. Zij hadden nog de mogelijkheid om op hun oude dag, bij terugblik op hun leven, ineens te ontdekken dat ze een gelukkig leven hadden gehad. Niet gemerkt tijdens het leven, maar achteraf bekeken toch gehad. ‘Mijn man zaliger was geen vrolijk type, maar hij dronk niet en bleef me zijn hele leven trouw. Ja, ik was eigenlijk wel gelukkig. Hij ook, denk ik’.
Een speciale mogelijkheid bood de kerk: ongelukkig op aarde, dan werd je gegarandeerd gelukkig in het Hiernamaals. Voor die mogelijkheid kozen heel wat mensen van de generatie van mijn ouders. Mijn agnostische generatie koos ervoor om het geluk op aarde af te dwingen.
Maar voor de twintigers en dertigers van nu, zoals Jeannette, speelde dat allemaal niet meer.
Lekker in je vel zitten, daar ging het om. En daar had je gewoon recht op: een behoorlijke opleiding, een aardige baan, een leuke vriend of vriendin, brood op de plank. Zodra dat even mis liep, stortte je jezelf niet in langdurig verdriet en verbittering zoals de vorige generatie, nee, je graaide opnieuw in de grabbelton. Geluk was de uitgangssituatie, ongelukkig zijn vermijden, dat was nu de levensopdracht.
En sinds ik Jeannette kende probeerde ik me die filosofie eigen te maken, want het maakte het leven wel een stuk eenvoudiger. Hoe lang zou onze relatie duren? Vroeger zou ik me daar vanaf de eerste dag druk over gemaakt hebben. Maar ‘we zien wel’ was Jeannettes houding en met enige onwennigheid probeerde ik haar te volgen.
| |
| |
Toen ik haar vertelde over het Idioot Gelukkige slagersechtpaar van Koos Postema kostte het haar moeite om te begrijpen wat daar zo uitzonderlijk aan was en waarom ik het me na al die jaren nog herinnerde.
Maar ze was niet voor niets journaliste en misschien zat er wel een itempje in, als die mensen nu nog steeds zo happy met elkaar waren. Want veertig jaar met dezelfde partner echt gelukkig zijn, dat was tegenwoordig toch wel uitzonderlijk.
‘Zullen we ze eens op gaan zoeken?’
Ik probeerde Noordwolde, maar daar was geen Zwaag in het telefoonboek te vinden. Zuidwolde evenmin. Westwolde dan maar, en zie eens: drie Zwagen. Waarvan één J. Zwaag, slagerij. Dat kon niet missen. Ik boekte telefonisch een kamer in hotel De Stobbe in het naburige Fruinen en we gingen op pad.
Drenthe was als altijd: wijds en groen en vol boerderijen. Westwolde reed je ongemerkt binnen en als je even niet oplette was je er ook zo weer doorheen. Vriendelijke huizen van dertien in een dozijn, een supermarkt, een drogisterij. En verdomd, een slagerij. Jan Zwaag, keurslager. De aanbieding van de week: gegrilde kip. Slagers waren hier ook poelier. Het was vijf voor zes, bijna sluitingstijd.
De slagerin hielp de klanten terwijl de slager achterin zingend op een stuk bot inhakte. Er waren twee klanten voor ons en ik had royaal de tijd om te kijken. Zij was het zonder meer en toen hij neuriënd met de stukken soepbot naar voren kwam, herkende ik hem ook. Ze zouden nu een jaar of zestig moeten zijn, maar ze waren nauwelijks ouder geworden, wel wat molliger maar nog steeds niet dik. Stevig kon je zeggen. Vlezig misschien. Nee, toch liever stevig. En ze straalden nog
| |
| |
hetzelfde vrolijke geluk uit als bij Koos Postema, twintig jaar eerder.
Ik knikte Jeannette bevestigend toe. We luisterden naar het Drents van de klanten en toen we eindelijk aan de beurt waren, had ik net een seconde eerder bedacht dat het goed zou zijn om iets bij ze te kopen.
‘Een harde worst,’ was het eerste wat bij me opkwam.
‘Een Ouwenaardje of een Veluwse Durk of de Krielknaber? We hebben ook metworst, gekneusd of gekopt, met of zonder spekzeul...’
Had ik nou maar gewoon gegrilde kip gevraagd.
Ze keek ons glimlachend aan: we hebben alle tijd. Op de achtergrond barstte de slager uit in gezang. ‘'k Heb witte 'k heb rode radijs...’.
‘Bent u niet een keer op de televisie geweest?’ vroeg Jeannette ademloos. Dat kon ze heel goed, de ademloze bewonderaar spelen, veel geïnterviewden waren er zo door gestreeld dat ze zelfs de kleur van hun ondergoed aan haar zouden prijsgeven.
‘Ja, maar dat is wel lang geleden hoor.’
‘U was toch dat gelukkige echtpaar?’
‘Bij Koos Postema zaten we een keer. Jan, kom 'ns hier’
We waren de laatste klanten en even later zaten we in hun huiskamer en haalden herinneringen op aan de uitzending. Ze hadden eigenlijk niet op de tv gewild, wat moest je daar nou gaan zitten opscheppen over je geluk, dat gaf toch alleen maar jaloezie? Maar de dochters hadden hen aangemeld, de dominee vond het ook een goed idee, en ze voelden wel wat voor die moderne openheid. Jarenlang waren ze er nog mee geplaagd in Westwolde. Jan Geluk hadden ze hem genoemd en haar Katrien. Jan en Katrien, ach we kenden dat kijvende echtpaar van de poppenkast toch wel?
| |
| |
Ze konden er wel tegen, een beetje plagerij, maar ze waren er wel blij mee dat het na een paar jaar was weggezakt in het dorp. In de zomer kwam er veel vakantievolk en dan liep je de kans dat iemand je nog herkende. De laatste keer was twee jaar geleden, dus dat viel wel mee. En zo'n enkele keer herkend worden was natuurlijk ook wel leuk, dat moesten ze grif toegeven.
Maar toen Jeannette haar notitieblok voor de dag haalde en voorstelde dat zij hen voor Libelle zou interviewen over veertig jaar huwelijksgeluk gingen vier handen afwerend omhoog. Nee nee, geen publiciteit meer.
‘Maar u kunt misschien veel andere paren op de goede weg helpen, als u vertelt hoe u zo gelukkig kunt blijven met zijn tweetjes, na zoveel jaar?’
Nee, dat viel niet uit te leggen, dat was ze bij Koos ook niet gelukt.
‘Voor ons is het ook belangrijk,’ probeerde ik nog. ‘Wij verschillen erg van elkaar, zeker in leeftijd. Dan moet je meer moeite doen om gelukkig te blijven. Dus als u voor ons persoonlijke tips heeft?’
Maar ze waren niet om te praten. Jeannette gaf Jan haar visitekaartje voor het geval ze zich nog zouden bedenken en we reden naar ons hotel. Het was stil in de Stobbe, het seizoen was nog niet begonnen. We zwommen in de kelder van het hotelletje in het kleine verwarmde zwembad, aten het menu van de dag en lazen op onze kamer de Drentse Courant: Fietser Gewond Bij Oversteken.
Jeannette zat op het bed, haar benen onder zich gevouwen, gebogen over de krant. Haar T-shirt was over haar rug iets opgetrokken zodat een paar centimeters van haar warme gebruinde huid te zien waren. Twee aanminnige rugwervels tekenden zich af. Ik begon plannen te maken voor de rest van onze avond
| |
| |
toen haar mobiele telefoon ging.
‘Ja,’ zei Jeannette, ‘Ja... ja... nee, natuurlijk niet als u dat niet wilt... Fijn, fijn... Goed, we komen er aan.’ Ze klikte de mobiel dicht en keek me triomfantelijk aan.
‘Gelukt! Dit was Jan Zwaag. Hij heeft met zijn vrouw overlegd en ze willen ons wel iets laten zien van het geheim van hun geluk. Maar ze willen geen publiciteit, ze doen het alleen voor ons. Nou, als het interessant genoeg is praat ik ze wel om.’
Het was donker buiten. Tijdens de tocht over de stille landwegen gisten we naar wat het slagersechtpaar ons zou laten zien.
‘Het moet iets zijn waar je niet makkelijk voor uit komt,’ zei Jeannette, ‘hij klonk een beetje zenuwachtig. Misschien brouwen ze een toverdrank volgens oud Drents recept.’
‘De testikels van al die geslachte varkens, daar zitten ongekende krachten in.’
Het was pas negen uur, maar een groot deel van Westwolde was al in duisternis gehuld. Ook de slagerij was donker op een klein buitenlampje na. Toen we parkeerden kwam Jan naar ons toe. Hij schudde ons de hand.
‘Je moet maar niet raar opkijk'n van wat je zal zien,’ zei hij. ‘Mieke en ik hebb'n 't erover gehad en als het jullie helpt, alla, wat zullen wij dan moeilijk doen.’ Hij nam ons mee achter het huis, naar een apart gebouwtje dat in de grote tuin stond. Ook hier alleen een buitenlampje. Het gebouwtje had geen ramen, alleen een deur. ‘Dit is het slachthuus,’ zei hij, ‘mijn vader slachtte daar vroeger varkens en de muren zijn extra dik. Tegen het geluid, hè. Slachten doen we allang niet meer hier, maar Mieke en ik hebben er iets anders op bedacht.’ Jan had zijn Algemeen Beschaafd
| |
| |
Nederlands te pakken en verborg de Drentse enn'n.
Hij opende de deur. We verwachtten iets slachthuizerigs, een cementen vloeren met afvoer-goten, misschien nog wat overgebleven stro. Maar het was gewoon een grote, niet ongezellige ruimte van pakweg vijf bij acht meter. Verdeeld in twee gedeelten. In het voorste deel zachte plafond-verlichting, hoogpolig tapijt, gordijnen aan de wand die net deden alsof er ramen achter zaten, een open haard met twee fauteuils ervoor. In de hoek een breed bed. Het verste deel van de ruimte was veel soberder ingericht, met een houten vloer en een paar spotlights. We liepen erheen.
In het midden van de ruimte stond een houten bok van het type dat je in gymlokalen aantreft. Vier poten en een rond middenstuk, voorzien van leren bekleding. Mieke Zwaag stond er dubbelgeklapt overheen met haar billen naar ons toe. Haar benen waren aan onze kant vastgebonden aan de poten van het toestel en stonden dus wijd uiteen. Aan de andere kant van de bok waren haar handen vermoedelijk op dezelfde manier vastgebonden.
Mieke droeg een roze directoire en aan de voor ons onzichtbare kant hopelijk een bh. Zij hield zich stil toen wij binnenkwamen.
‘Hier zijn onze gasten, meid,’ zei Jan.
‘Hm,’ liet zij zachtjes horen.
‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg Jeannette.
‘Nou, je wou zien waarom we zolang zo plezierig met elkaar hebben kunnen leven. Eén keer in de week doe ik Mieke en de andere keer doet zij mij. Dan sta ik net zo als zij nu.’
‘Ja, en?’
‘Nou, dan rekenen we af. Tien tikken op het achterste sowieso en verder naar gelang, hè. De ene keer wat meer, de andere keer wat minder, hangt ervan af. Dat
| |
| |
houdt het bloed draaiende en wekt de gal in de lever op. Toch? Wij doen dat al veertig jaar elke week, en als je een beetje nijdig bent op elkaar is het de manier om dat los te maken. Een paar tikken extra en je bent van je boosheid af. En zal ik jullie eens wat vertellen? Het is ook goed voor het vrijen! Heel vaak gaan we daarna meteen het bed in, en dan is het extra goed.’
Nooit had ik Jeannette zo perplex gezien. Ze was nu echt even ademloos.
‘Ik heb overlegd met Mieke,’ vervolgde Jan, ‘en we besloten dat jullie het best mogen zien. Mieke is er natuurlijk een beetje verlegen onder, maar dat hoort dan bij de straf zullen we maar zeggen. Ze vindt zelf ook wel dat ze het verdiend heeft, hoor’
Hij was naar een hoek van de kamer gelopen en pakte daar een brede leren riem.
‘Nou Mieke, de eerste tien dan maar. Wel tellen hoor.’ Ik keek naar Jeannette terwijl Jan zijn vrouw tien stevige slagen toediende. Mieke telde met luide stem en liet na elke slag een welgemeend ‘Au’ horen. Na afloop hoorden we een paar diepe zuchten en Jeannette liep ongerust naar de andere kant van het strafmeubel.
‘Mieke, is alles goed met je?’ Er kwam geen antwoord, maar Jeannette vertelde me later dat Mieke geruststellend naar haar geglimlacht had. ‘Een beetje euforisch zelfs. Ach, wat leuter ik, ze was gewoon bloedgeil.’
Als mannelijke bezoeker bleef ik natuurlijk op beleefde afstand, maar ik was wel verbaasd, geschokt en geïntrigeerd.
‘Zijn jullie de enigen in de buurt die dit doen, of doet iedereen het?’
Visioenen van Drentse boer'n-mannen en vrouwen die elkaar na het vallen van de avond afrossen in ongebruikte stalruimtes.
| |
| |
‘Nou, dat zou ik zo niet kunn'n zegg'n,’ zei Jan. Even was de Drentse tongval terug, maar hij hernam zich.
‘Elkaar aftikken, zo noemen wij dat hier, dat is van oudsher bekend. Het wordt van generatie op generatie overgedragen. Maar wie het doet of niet doet, daar praten we niet over. Dat is geen onderwerp van gesprek. Zelf denk ik dat het nog veel gebeurt. Je ziet het in de kerk ook weleens, de een zit wat makkelijker dan de ander. Het is moeilijk om op de blaren te zitten, nietwaar? Ik denk weleens dat het vaker gebeurt tegen de zondag aan. De schaamte speelt mee, toch wel, en wie op zaterdag afgetikt wordt, herken je zondag nog aan het zitten.’
Jeannette en ik keken elkaar aan. Waar waren we op gestuit?
‘Maar geen getreuzel,’ zei Jan. Hij had nu een rieten wandelstok in de hand en liep naar de ongelukkige Mieke.
‘En nu dertien voor het vervolg, meidje,’ zei hij amicaal, ‘even op de tanden bijten. We hebben publiek, dus niet meteen gaan gillen.’ Hij knipoogde naar ons. ‘We hebben erover gepraat. Ze schaamt zich dood, maar eigenlijk vind ze het heel spannend dat jullie kijken. En dat ik dit vertel maakt het nog extra...’ Hij kon het woord niet vinden.
We zagen toe hoe hij Miekes onderbroek met een paar handbewegingen verwijderde en haar meer dan majestueuze billen ontblootte. Ze waren al behoorlijk roze gekleurd door de voorafgaande tuchtiging.
We stonden erbij terwijl haar billen dertien strepen kregen en zij steeds schriller het aftikgetal riep, gevolgd door een steeds hoger ‘Au’ of ‘Iek’ en een steeds langere zucht.
‘Nu moeten jullie maar weg,’ zei Jan licht hijgend na de dertiende slag. Hij schudde ons haastig de hand en
| |
| |
wij vertrokken gehoorzaam en snel.
Ooit, in een ver verleden had ik een driestuiverroman gelezen over een boerendochter die door haar vader bestraft werd met zweepslagen op de blote billen, terwijl een passant de telling bij hield. Dat verhaal had iets hitsigs, als jongeman van veertien had ik dat al in de gaten. Maar ging het platteland echt zo oerend hard? En oerde het nog steeds? Kennelijk wel. Ik vond het wel iets hebben, dit ongecompliceerd afdwingen van huwelijksgeluk.
‘Het is gewoon een SM-cultuur,’ zei Jeannette in de auto op de terugweg, ‘maar ze beseffen het vermoedelijk niet eens. Die vrouwen weten niet beter, ze zijn zelfs verbaasd dat ze er geil van worden.
Wonderlijk. Er zit wel een stuk in, denk ik. Ook zonder hun namen te noemen.’
Een halfjaar later waren we uit elkaar. Onze relatie hield geen stand, het leeftijdsverschil was te groot, Jeannette wilde iets anders. Ik voelde het zelf ook wel zo, ik had er vrede mee.
Maar als we elkaar tegenkomen en even met elkaar praten, valt er soms een korte stilte. En ik weet dat we dan allebei terugdenken aan die avond.
Ergens halverwege de terugtocht naar hotel De Stobbe stopten we midden in het Fruiner Bos op een parkeerplaats. Met een kleine zaklantaarn in Jeannettes hand renden we het bos in tot we een bruikbare plek vonden. We neukten elkaar als nooit tevoren, Joop van Tijn had er iets van kunnen leren. Rillend van voldoening en kou keerden we terug naar de auto en pas de volgende dag zag ik de mierenbeten op Jeannettes rug.
Het aftikken hebben we nooit geprobeerd, allebei te kleinzerig van aard. Een tik uitdelen had gekund, maar
| |
| |
ontvangen ho maar. We vonden het ook wat te primitief, eigenlijk. Maar dat het had kunnen helpen, dat zou ik niet durven ontkennen. En als ik tegenwoordig een tv-uitzending over het platteland zie, met die rustige tevreden koppen van de boerenmannen en op de achtergrond hun fijntjes glimlachende vrouwen, dan bekruipt me toch weleens een gevoel van jaloezie.
|
|