Eerlijk is vals
(2001)–Hans Vervoort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
[pagina 115]
| |
Dat ik een hele werkdag had besteed aan privézaken berouwde ik de volgende dag op kantoor. Er lag een grote stapel cijferstukken voor me klaar en een lange lijst te beantwoorden telefoontjes. Toen ik me door die berg heen gewerkt had, ontkwam ik er niet aan: er moest ook iets gebeuren aan de Anton-Violetaffaire. Ik overlegde met Janine. We waren op een dood spoor beland en het leek mij het beste om samen met Anton alles nog eens op een rij te zetten, misschien kwamen we dan wat verder. Janine had er in haar functie als personeelsfunctionaris problemen mee om Anton erbij uit te nodigen: moesten wij niet neutraal blijven? Deed ik niet erg veel moeite om Anton te helpen? Het laten bespioneren van Violet door die detective was toch ook behoorlijk over de schreef, als zij eerlijk moest zijn. ‘Als Anton een eerlijke kans had zou ik je gelijk geven, Janine. Maar onze president-commissaris heeft zijn plan al getrokken, die is bepaald niet neutraal. Dus lijkt het me fair dat we ons best doen om nog eens precies vast te stellen wat er volgens Anton werkelijk gebeurd is en of dat te bewijzen is. En als je vindt dat ik te weinig rekening houd met het verhaal van Violet, trek jij aan de bel.’ | |
[pagina 116]
| |
Daar kon ze mee leven, en toen ze die middag Anton zag won de compassie. Het was een week geleden dat hij op non-actief was gesteld en het was duidelijk te zien dat de kwestie aan hem vrat. Hij maakte een sombere, lusteloze indruk. Ik vertelde hem in het kort wat we met behulp van de heer Faverey van Holland Recherche hadden ontdekt, maar dat dat geen resultaten had opgeleverd die hem vrijpleitten. ‘Ik stel voor dat we nog eens precies jouw verhaal nagaan,’ vervolgde ik, ‘misschien levert dat iets nieuws op. Het is nu acht dagen geleden dat het gebeurde, vorige week dinsdag. Anton is een jaar bij het bedrijf en Violet biedt hem een drankje aan. Háár initiatief, Anton, dat weet je zeker?’ ‘Ja, ik zou dat zelf nooit doen. Een jaar bij het bedrijf is eigenlijk niks. Ik heb wel voorgesteld dat we er ook wat bij zouden eten.’ ‘Goed. Jullie gaan een hapje eten, zij betaalt de wijn. Waar was dat?’ ‘Bij het stadion in de buurt, Le Coq dit of dat.’ ‘Le Coq dit of dat. Dat zoeken we op. Heb je het genoteerd, Janine?’ ‘Le Coq d'Or, Henk, op de Amstelveenseweg. Dat heb ik van Violet.’ | |
[pagina 117]
| |
‘Ja, precies. Goed, zeg.’ Anton toonde zich onevenredig dankbaar dat deze onhelderheid van de baan was. ‘Wat aten jullie?’ ‘Geen idee. Een warme maaltijd.’ Anton hoestte een vreugdeloos lachje op. ‘Vlees of vis?’ ‘Nee, geen vis. O, ik weet het alweer. Violet at iets vegetarisch, ik had de gevulde kalkoen. Ging wel.’ ‘Kalkoen? Misschien werd je daar zo slaperig van. Er schijnt iets in kalkoen te zitten wat dat veroorzaakt. Een of andere stof.’ Janine en Anton keken me aan alsof ik het ter plekke bedacht. ‘Dat zoeken we op. Hoe laat gingen jullie daar weg?’ ‘Om ongeveer acht uur, denk ik. We kwamen om zes uur aan, de bediening was redelijk snel. Acht uur, hooguit half negen. Misschien nog iets eerder.’ ‘Je bracht haar thuis, dat was vlakbij. Nu komen we op gevoelig terrein. Hoe ging dat precies? Stopte je voor haar huisdeur of parkeerde je de auto?’ Anton zweeg. ‘Nou?’ | |
[pagina 118]
| |
‘Ja, ik zit te piekeren. Ik was van plan te stoppen voor de huisdeur en dan meteen door te rijden.’ ‘Waarom was je dat van plan?’ ‘Waarom niet? We hadden gegeten en ik wilde naar huis. Ik voelde me niet zo lekker.’ ‘Je had niet de behoefte om nog wat verder te praten, of de kennismaking te verdiepen?’ Inwendig complimenteerde ik mezelf met deze omzichtige woordkeus, al die groene detective-penguins uit mijn jeugd kwamen nu van pas. ‘Nee. Het was heel gezellig maar Violet en ik hebben niks met elkaar behalve het werk.’ ‘Oké, het was maar een vraag. Dus je parkeerde voor de deur, je liet haar uitstappen en je reed naar huis.’ ‘Nee, zo ging het niet. Voor haar deur was een parkeerplaats vrij.’ ‘Er was toevallig een parkeerplaats vrij,’ herhaalde ik voor de notuliste. Anton fronste zijn wenkbrauwen, er kwam een herinnering los. ‘Nee, het was niet toevallig. Het was een gereserveerde parkeerplaats, voor de consul van, de consul van... Guatemala.’ ‘En daar kon je gewoon gaan staan?’ ‘Ja, Violet zei dat hij er niet was en dat ze gebruik mocht maken van die plek.’ | |
[pagina 119]
| |
‘Goed. Hoe ging het verder?’ ‘Ik zei al, ik had wat last van de drank en nu er toch een parkeerplaats was, vroeg ik of ze misschien wat koffie kon maken om mee te nemen. Ik heb altijd zo'n kleine thermosfles in de auto en het was nog een uur rijden naar Apeldoorn.’ ‘Dus het initiatief ging van jou uit?’ ‘Ja,’ zei Anton somber, ‘guilty as charged. Was ik maar doorgereden, verdomme.’ Janine en ik keken alert naar hem, zaten we tegen een bekentenis aan? ‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik. ‘Nou, ik had ook onderweg even bij een benzinestation wat koffie kunnen halen.’ ‘Dan was je niet in de verleiding gekomen, bedoel je dat?’ Het duurde even voordat tot Anton doordrong wat ons door het hoofd ging. ‘O nee, zo zit het niet. Ik heb Violet niets aangedaan. Ik bedoel alleen, als ik doorgereden was, zou dit rare verhaal nooit in de wereld gekomen zijn. Mag ik hopen.’ Het bleef enkele ogenblikken stil, terwijl Janine schreef. ‘Oké, we gaan verder,’ zei ik ten slotte. ‘Jij stelde voor dat ze even koffie zou maken om je thermosfles te vullen. Hoe reageerde ze daarop?’ | |
[pagina 120]
| |
‘Nou, heel zakelijk. Ja, dat kon wel even, maar ze moest nog veel doen die avond, zei ze. Dat was duidelijk en ik heb nog aangeboden dat ik even in de auto zou wachten terwijl ze de thermos vulde. Maar dat vond ze onzin, dus stapten we allebei uit en gingen naar haar flat.’ ‘Ga door.’ ‘Nou, verder is er niet veel te vertellen. Terwijl ze de koffie maakte, zette ze voor mij het Journaal aan. Dat was bijna afgelopen, ik heb nog wel het weerbericht gezien.’ ‘Kun je je nog iets herinneren van het journaal?’ ‘Nee, geen idee. Hoewel, er werd een stevige regen voorspeld voor die avond, des te meer reden om snel weg te willen.’ ‘Dat zou dus het nos-journaal van acht uur geweest moeten zijn waar je het weerbericht van zag. Dat is ongeveer kwart over acht, tien voor half negen, dat klopt met wat je eerder zei.’ ‘Ja, dat is waar.’ Opnieuw zond Anton ons een dankbare blik. ‘Goed. Hoe ging het verder?’ ‘Violet kwam terug met het thermosflesje. Ik was in die stoel nogal slaperig geworden en eigenlijk had ik dringend behoefte om ter plekke een paar slokken koffie te nemen en even bij te komen. Maar ze bood dat niet aan, ze bleef staan | |
[pagina 121]
| |
met die thermos in haar handen. Ze wilde me weer snel weg hebben, dat was duidelijk. Dus stond ik op en heb haar bedankt en ben met mijn thermos de trap af gegaan. In de auto...’ ‘Nog even een stapje terug. Hoe namen jullie afscheid?’ ‘Nou, gewoon, bedankt en tot morgen.’ ‘Geen zoen, geen omhelzing?’ ‘Nee, niets. We waren gewoon zakelijk, we hadden een jubileumpje gevierd.’ ‘Goed, in de auto...?’ ‘Ja, toen ik weer in de auto zat vond ik het te link om meteen te gaan rijden. Misschien was ik te moe, misschien was er iets mis met het eten geweest, misschien toch te veel wijn, maar ik voelde me draaierig. Dus ik dacht: Wees nou verstandig en wacht even. Ik nam een paar slokken koffie en liet mijn stoel wat zakken. En toen moet ik in slaap gevallen zijn. Toen ik wakker werd, liep het tegen twaalf uur. Ik had een knallende koppijn en ben op een sukkeldrafje naar huis gereden en mijn bed in gedoken. Ik heb als een blok geslapen. Tot ik het telefoontje kreeg van de politie dat ik beschuldigd werd van seksuele intimidatie.’ Janine stopte met schrijven om een nieuw blad van haar notitieblok open te slaan. Maar Anton had niet meer te melden. | |
[pagina 122]
| |
‘Hebben we misschien nog iets vergeten?’ probeerde ik. ‘Waren er telefoontjes in dat kwartiertje dat je bij haar thuis zat? Had je de indruk dat ze bezoek verwachtte?’ Hij dacht na en schudde het hoofd. ‘Ik weet het niet, ze werkte me alleen wel snel de deur uit, dat viel me op.’ ‘En toen je in de auto zat te slapen?’ vroeg Janine. ‘Nog iemand horen komen of gaan?’ ‘Gek dat je dat vraagt,’ zei Anton, ‘ik heb een vage herinnering dat iemand op het dak van de auto sloeg en wat riep. En dat er naast mij een auto dubbel geparkeerd stond met knipperlichten. Maar ik kan het ook gedroomd hebben, het is geen bewuste herinnering.’ ‘En je hebt ook geen idee hoe laat het toen was?’ ‘Nee, geen idee.’ ‘Wat voor stem? Een mannenstem of een vrouwenstem?’ Hij aarzelde. ‘Een vrouwenstem, denk ik. Ja, een vrouwenstem. Maar een stevige vrouw. En ze riep, ze riep: “Ja, ben jij dat?”’ ‘Ze riep: “Ja, ben jij dat?”’ ‘Zo herinner ik het me. Maar ze liep verder, tenminste, dat gevoel kreeg ik. Dus ik heb ook niet geantwoord, en ik zakte weer weg in slaap.’ | |
[pagina 123]
| |
We keken elkaar aan. Niemand kon hier wat van maken. ‘Nou, het is niet zinloos geweest,’ probeerde ik maar. ‘We hebben wat tijden preciezer vastgesteld. We kunnen informeren of de consul van Guatemala inderdaad van huis was. En misschien kunnen we de vrouw vinden die die nacht dubbel geparkeerd stond naast Anton.’ ‘Tel uit je winst,’ zei Janine schamper. ‘Antons verhaal kan best kloppen, maar waar het steeds om gaat is zijn woord tegen dat van Violet. Heeft hij haar nu geslagen of niet? Ik ben best bereid je te geloven, Anton, maar waarom zou Violet over zoiets liegen? Ze weet hoeveel schade ze jou daarmee doet. En wie heeft haar dan wél geslagen? Dat moet iemand zijn die ze beschermt of voor wie ze zo bang is dat ze de schuld liever bij jou legt.’ ‘Ja, dan komen we weer bij Jaap van Soest terecht. Hij is de klassieke suikeroom, dat heeft die meneer van Holland Recherche al vastgesteld. Die meneer Faverey heeft jou ook gezien, Anton, toen je een paar dagen geleden Violet nog eens bezocht.’ ‘Ik wilde alleen weten waarom ze mij beschuldigt!’ ‘Ja, dat stond ook in het verslag van Faverey, maak je geen zorgen... Nu ben ik kwijt wat ik wilde zeggen.’ | |
[pagina 124]
| |
‘Over Van Soest,’ opperde Janine behulpzaam. ‘O ja. Het zou voor de hand liggen dat oom Jaap zijn nichtje een paar klappen heeft gegeven toen hij ontdekte dat ze herenbezoek had ontvangen. En ik zie hem er ook nog wel voor aan om haar zo onder druk te zetten dat ze valse aangifte bij de politie doet. Maar het probleem is: hij was er die avond niet, wel de volgende ochtend. En de blauwe plekken van Violet waren van de vorige avond. Dus kan hij het niet geweest zijn.’ Er viel een lange stilte. ‘Wat kunnen we nog doen?’ vroeg ik ten slotte. ‘Ik zal meneer Faverey van Holland Recherche opnieuw aan het werk zetten. Hij kan uitzoeken hoe het zit met die consul en wie die vrouw was die dubbel parkeerde naast Anton. Misschien levert dat wat op. En ik denk dat Janine en ik nog eens met Violet moeten praten en haar verhaal centimeter voor centimeter doornemen, net zoals we dat nu met jou gedaan hebben, Anton. Daar moet iets uit kunnen komen. We hebben nog vijf dagen voor de commissarissenvergadering, en als ik daar wat twijfel kan zaaien is er nog wel meer tijd. Ik kan ook dreigen dat ik mijn interim-baan direct stop als ze me niet meer tijd geven om uit te zoeken wat er precies is gebeurd.’ | |
[pagina 125]
| |
Meer troost had ik niet te bieden, en ik zag aan Anton dat hij weinig vertrouwen had in een goede afloop. Empathie is niet mijn sterke punt, maar ik voelde mee met zijn machteloosheid in deze situatie.
De telefoon ging. Ester van Doorn van Gezocht wilde me spreken. Ik bedwong de neiging om in de hoorn te snauwen, ik moest toch echt eens iets doen tegen de agressie die het tv-programma bij mij opriep. ‘Mevrouw Van Doorn, wat leuk u te spreken.’ ‘Ja? O, dank u. Ik bel u om te zeggen dat de dna-test mislukt is.’ ‘U hebt nieuw materiaal nodig?’ ‘Hoe bedoelt u, nieuw materiaal?’ ‘Nou, nog wat bloed, of speeksel. Een haar misschien? Ik heb genoeg!’ Nu schoot ik weer te ver door in bonhomie. ‘Nee, nee, het materiaal was wel goed. Maar de test pakte negatief uit. Het duurt soms weken voordat we met bijna honderd procent zekerheid kunnen zeggen of mensen echt familie van elkaar | |
[pagina 126]
| |
zijn. Maar als het totaal niet klopt zie je dat al veel eerder. U bent geen familie van Sonja Soedarso, geen biologische familie. Begrijpt u?’ ‘Ja, ik begrijp het. Het materiaal was goed, maar de test leverde geen match op. Dus zij is niet de dochter van mijn vader.’ Er was enige aarzeling aan de andere kant van de lijn. ‘Ja, zo kunt u dat wel interpreteren.’ ‘U moet me even helpen, mevrouw Van Doorn, dit is niet mijn dagelijkse terrein. Hoe kan ik het anders interpreteren?’ ‘Eh, nou ja, zo'n test is wat het is. U bent geen biologische familie van haar, dat is het enige dat het zegt. U kunt niet dezelfde vader of moeder hebben.’ Ik liet de woorden bezinken. ‘Dus in theorie kan zij nog wel de dochter van mijn vader zijn, mits ik niet de zoon van mijn vader ben.’ ‘Dat is correct.’ ‘Dus eigenlijk zijn we nog nergens?’ ‘Dat zou ik niet willen zeggen. Wij van Gezocht stoppen hier nu mee, want het gaat ons erom familie in contact te brengen met familie. En u bent geen familie van elkaar, dat is nu wel duidelijk. Uw moeder staat er natuurlijk geheel buiten. U was de | |
[pagina 127]
| |
enige om wie het kon gaan in dit geval. Namens Linda de Rijk wil ik u bedanken voor uw medewerking.’ ‘Ja, ja, graag gedaan. Maar eh... houdt het hiermee op? Zoekt u niet uit wat er dan wel aan de hand was?’ ‘Nee, wij zijn geen recherchebureau, we gaan maar tot op zekere hoogte door met een onderzoek.’ ‘O, ik begrijp het al. Er zit geen uitzending in van een gelukzalige hereniging, en dan houdt het voor u op.’ ‘Dat ziet u wat te zwart-wit, maar ja, het is wel een factor.’ ‘Ik begrijp het. Maar u kunt zich misschien wel voorstellen dat ik dit boek niet zomaar weer terug kan zetten in de kast. Die Sonja en haar moeder hebben een stukje verleden gemeen met mijn vader, dat staat voor mij wel vast. Als u mij haar adres geeft, dan neem ik zelf verder contact met haar op. Ook al zijn we geen biologische familie, daarom kunnen we nog wel iets voor elkaar betekenen.’ Opnieuw viel er een stilte. ‘Ik weet niet of ik u het adres kan geven,’ zei Ester van Doorn ten slotte, ‘dat moet ik eerst afchecken met onze juridisch adviseur.’ ‘Hoezo?’ | |
[pagina 128]
| |
‘Wel, het is ons principe dat we de partijen uit elkaar houden totdat we zeker weten dat de bedoelingen over en weer bonafide zijn. Dat mensen elkaar geen pijn zullen doen of schade berokkenen. En als wij eruit stappen, zoals nu, missen we die controle. Ik weet niet wat u met dat adres gaat doen.’ ‘Dat ik haar een scheldbrief ga schrijven, of een advocaat op haar afstuur, bedoelt u?’ ‘Zoiets, ja.’ Nu was het mijn beurt om even te zwijgen. Ze had gelijk, family business kon behoorlijk vals worden. ‘Laten we het dan andersom doen,’ zei ik. ‘U geeft haar mijn adres, met mijn goedvinden. Of beter nog, ik stuur u een briefje aan haar met mijn adres erin en u stuurt dat door. Is dat een oplossing? Uw juridisch adviseur kan daar dan een notitie bij doen over de gevaren die zij loopt als ze mij rechtstreeks antwoordt.’ ‘Dat lijkt mij op het eerste gezicht een goede oplossing. Mag ik u daar binnen een paar dagen over terugbellen?’ Ik zweette toen ik eindelijk de hoorn neerlegde. Jezus, wat een gedoe. Nooit zou Linda de Rijk Producties mij terugbellen, voor hen was dit een doodlopende | |
[pagina 129]
| |
weg, zonde om er nog tijd in te steken. Misschien dat Tim er nog wel achter kon komen, als ik hem een beetje achter de vodden zat. Maar wat kon het mij eigenlijk allemaal schelen? Eigenlijk heel veel, moest ik mezelf bekennen. Het bijna onontkoombare vertrek van Anton zat me dwars, maar de onbekende zus in Indonesië die nu plotseling weer van me afgenomen werd liet ook een vreemde leegte achter. Ze was hoe dan ook het laatste levensteken van mijn vader. Wonderlijk dat ik nu op dezelfde dag op twee fronten een verlies moest incasseren.
Ik droomde die nacht van Marijke. Ze zat op een brits in een Spartaans lege kamer en ze schreef in haar dagboek. Dat was nodig voor haar genezing en ik wist dat wat ze opschreef over mij ging. Ze had de opdracht precies op te schrijven wat er mis was tussen ons. Ik kon over haar schouder meekijken, maar ik kon haar handschrift niet lezen. Leesbril niet bij me. Ik kneep mijn ogen samen, maar het hielp niet voldoende. | |
[pagina 130]
| |
Er was niet zo heel veel mis tussen ons, hoopte ik. Maar wat schreef ze dan allemaal op? Ik wist dat het niet netjes was wat ik deed, maar ik boog me toch zo ver mogelijk voorover om de letters te kunnen onderscheiden. Ze hield plotseling op met schrijven, had ze mijn nabijheid gevoeld? ‘Jaap, ben jij dat?’ hoorde ik haar roepen en ik voelde de snurk die me wakker maakte. Met een vaag gevoel van onrust en ontdekking. Jaap? Wij kenden geen Jaap, Marijke en ik. Ik greep de herinnering aan de droom vast voordat hij definitief zou vervliegen. Maar pas een halfuur later, onder de douche, begreep ik wat de betekenis kon zijn.
Op kantoor belde ik meteen Anton op. ‘Anton, je vertelde dat je in de auto zat en dat een auto naast je parkeerde, en dat een vrouw riep: “Ja, ben jij dat?” Kan dat ook geweest zijn: “Jaap, ben jij dat?”’ Ja, dat kon, zei Anton verbaasd en hij hielp me ook aan het merk van zijn wagen, een Ford Thunderbird. Eigenlijk wat te duur voor zijn smaak en meer iets voor echte liefhebbers, maar toen hij een paar maanden geleden een auto zocht, tipte Violet hem dat haar oom een nieuwe T-bird had | |
[pagina 131]
| |
gekocht en zijn vorige kwijt wilde. En hij had hem dus tweedehands overgenomen van Jaap van Soest. Een uur later had ik Faverey aan het werk gezet, en nog voor ik mijn tweede kop koffie van de dag had gedronken, belde hij zijn rapport door. Het wachtwoord Pinkelman wist ik gelukkig nog. Ja, Jaap van Soest was inderdaad de vorige eigenaar van de Ford waar Anton in reed. Jaaps echtgenote, Magda van Soest, had hij niet kunnen bereiken maar volgens een buurvrouw was zij ruim een week geleden naar België vertrokken, waar de Van Soests een tweede huis hadden. De buurvrouw had haar even gesproken en Magda was nogal kortaf geweest. De puzzel begon in elkaar te vallen.
‘Vertel nou eindelijk eens wat er precies gebeurd is, Violet.’ ‘Goed,’ zei ze met een zucht en een kleine snik. Een uur later hadden we het hele verhaal op papier met Violets handtekening eronder. En aan het eind van de middag had ik mijn tweede bespreking met Jaap van Soest en zijn | |
[pagina 132]
| |
paranimf Van Hilst. Jaap liep voorop mijn kamer binnen met een ‘It'd-better-be-good’-gezicht. ‘Zo, gaan we eindelijk knopen doorhakken? Heeft Anton eieren voor zijn geld gekozen? Ik neem aan dat je mijn kostbare tijd niet gaat verdoen met weer een fantasieverhaal?’ ‘Nee, we hebben nu een definitieve weergave van wat er gebeurd is op dinsdag 15 mei. Ik zal ons hoofd Personeelszaken vragen om het een en ander toe te lichten.’ Ik belde Janine. ‘De commissarissen zijn gearriveerd, heb je even tijd?’ Ik zag Van Soest z'n neus ophalen voor deze benadering. ‘Heb je even tijd?’ tegen een ondergeschikte, dat was zijn stijl niet. Toen Janine binnenkwam, stelde ik haar uitvoerig voor als degene die de voortgang van de seksuele-intimidatieaffaire bewaakte en zij stak van wal. Ze was zenuwachtig, zag ik met enige verbazing. ‘Eh, zal ik bij het begin beginnen?’ ‘Nou, ik stel voor dat we de hele voorgeschiedenis als bekend veronderstellen. Ik bedoel dat etentje ter gelegenheid van het eenjarige dienstverband van Anton. Anton brengt Violet naar huis en wat gebeurt er dan, Janine?’ | |
[pagina 133]
| |
‘Hij parkeert zijn auto op de lege parkeerplaats van de consul van Guatemala. Dat kan, want volgens Violet is die plek vrij, de consul is afwezig.’ ‘Als ik even mag interrumperen,’ onderbrak ik, ‘er is helemaal geen consul van Guatemala in Amsterdam. Het consulaat zit in Den Haag en ze waren heel verbaasd toen ze hoorden van dat parkeerbord. Ze kenden het adres in Amsterdam wel, want daar zaten ze vroeger. Maar bij de verkoop van het pand aan de heer Van Soest gold dat natuurlijk niet meer. Hij had aangeboden het bord te laten verwijderen, maar kennelijk staat het er nog steeds.’ ‘Ja, ja, ik moet het laten weghalen, maar ik had wel wat beters te doen. Ga door met je verhaal.’ ‘Nog even, Janine. Sorry, Jaap, ik moet je wel inseinen dat we Parkeerbeheer gebeld hebben omdat we zeker wilden weten hoe het nu zat met dat parkeren. Ze waren heel pissig en hadden het over parkeerfraude. Je kunt een proces-verbaal verwachten. Er schijnt een stevige zwarte handel te zijn in consulaatborden.’ ‘Ja, het is goed.’ Als blikken konden doden, kon ik mezelf als terminaal beschouwen. Janine ging door. | |
[pagina 134]
| |
‘Op verzoek van Anton maakte Violet koffie voor hem, terwijl hij televisiekeek. Daarna vertrok Anton, met de koffie in een thermosfles. Omdat hij zich niet lekker voelde besloot hij niet direct weg te rijden naar zijn huis in Apeldoorn, maar even te wachten tot hij zich beter zou voelen. Vervolgens viel hij in slaap tot een uur of twaalf. Toen is hij naar huis gereden. Violet heeft vanochtend haar beschuldiging tegen Anton ingetrokken. Volgens het verslag dat ze nu allebei gegeven hebben van die avond gebeurde er niets wat afweek van een normale werkrelatie.’ Janine klapte haar notitieblok dicht. Het was stil, in de verte klonk het geluid van een tram in de bocht van het Muntplein. ‘Dus dit kan een heel korte bijeenkomst zijn, Jaap,’ concludeerde ik en ik stond op. ‘Er was niets aan de hand. Zal ik een concept maken van de brief van de commissarissen aan Anton, waarin zijn schorsing wordt opgeheven met excuses voor het ongemak? Of doe je dat liever zelf?’ Zo makkelijk liet hij zich natuurlijk niet in de luren leggen. ‘Wat is dit voor onzin? Nu is er plotseling niets gebeurd? En hoe verklaar je dan de blauwe plekken?’ ‘Wil je dat echt weten, Jaap?’ | |
[pagina 135]
| |
‘Ja, natuurlijk. Eerst beschuldig je mij ervan dat ik mijn nichtje in elkaar geslagen heb en nu is het een onbekende derde. Jullie gaan wel ver in het beschermen van je nieuwe directeur.’ ‘Oké. Ga maar door met het verhaal, Janine.’ Terwijl ik ging zitten sloeg ze haar blocnote weer open. ‘De blauwe plekken werden veroorzaakt door mevrouw Magda van Soest. Zij kwam om ongeveer tien uur die avond langs en trof op de parkeerplaats de Ford Thunderbird aan die zij dacht te herkennen als de auto van haar echtgenoot. Dat was een vergissing. Haar man rijdt wel in een Thunderbird, maar niet meer in deze. Die heeft hij tweedehands verkocht aan Anton, het was dus de vorige auto van haar man. Magda besefte dat pas later. Ze sloeg op het dak van de Thunderbird en riep: “Jaap, ben jij dat?” Toen ze het hoofd van de slapende Anton zag, dacht ze dat hij de chauffeur was die de heer Van Soest voor lange afstanden inhuurt. En ze wist dat hij die dag naar Maastricht was geweest. Ze belde bij het huis aan, Violet deed open en kreeg een paar stevige klappen van Magda. Daarna volgde een zoektocht van Magda naar haar echtgenoot in het pand, kreeg Violet nog een paar tikken en spraken ze een uur met elkaar. Mevrouw Van Soest heeft Violet geholpen met het verzorgen | |
[pagina 136]
| |
van haar verwondingen, en vertrok om een uur of twaalf. Ze is diezelfde nacht nog doorgereden naar België, naar een huis dat het echtpaar Van Soest daar bezit. Dat is het hele verhaal in een notendop.’ ‘Waarom moet dat godverdomme in een notendop? Ik begrijp er niets van.’ Jaap van Soest was duidelijk geagiteerd en Ebert van Hilst was het vleesgeworden vraagteken. ‘Wat begrijp je dan niet, Jaap?’ ‘Ik begrijp er niets van en geloof het ook niet. Ik bel Violet vanuit de auto, toen ik 's ochtends van Maastricht naar Amsterdam reed. Ik krijg de indruk dat er iets aan de hand is, ze klinkt niet goed, er is iets mis. Ik rijd even langs en zie haar met blauwe plekken en natuurlijk word ik razend. Mijn nichtje. Dus ik vraag: “Wie heeft dat gedaan?” “Ja, Anton Nijman, mijn baas, gisteren mee uit geweest.” Dus ik sleep haar naar het politiebureau, direct aangifte doen, die man deugt niet. En nu ga je mij wijsmaken dat mijn vrouw Violet mishandeld heeft? Dat slaat toch nergens op?’ Zijn verbijstering was begrijpelijk, want hij kende maar een deel van het verhaal. Ik zag het schuldbewuste gezicht van Violet weer voor me, toen ze een paar uur eerder aan Janine en mij eindelijk vertelde wat er precies gebeurd was op die avond en waarom. | |
[pagina 137]
| |
Ik had geen behoefte om het Jaap van Soest nu in deze vergadering makkelijk te maken door hem meteen alle informatie te geven. ‘Laat hem maar wat zweten,’ sprak ik tevoren met Janine af en het kostte hem ruim een uur voordat hij Violets verhaal uit ons getrokken had.
Ik had zelf eerder op die middag Violet gebeld en haar uitgelegd dat Anton vermoedelijk binnen een paar dagen door de Raad van Commissarissen ontslagen zou worden, vanwege de klacht die zij ingediend had. ‘Op zich vind ik dat terecht,’ zei ik, ‘maar dan moeten we er heel zeker van zijn dat hij zich tegenover jou misdragen heeft. En eerlijk gezegd heb ik daar twijfels over. Kun je je dat voorstellen?’ ‘Ja, jawel,’ zei ze aarzelend, ‘maar ik wilde ook helemaal niet dat Anton ontslagen zou worden. Dat was mijn bedoeling niet. Gebeurt dat echt?’ ‘O, daar kan je van uitgaan, als er geen nieuwe feiten op tafel komen. Ik stel voor dat Janine en ik even bij je langskomen om alles voor de laatste | |
[pagina 138]
| |
keer nog eens precies op een rij te zetten. Schikt het je over een halfuur?’ ‘Ja, ja. Maar ik weet niet of mijn advocaat dan kan. En oom Jaap zei...’ ‘Violet, we willen nu alleen met jou praten, als personeelslid van ons bedrijf. Dus geen oom Jaap erbij en geen advocaat. Want het gaat nu om de interne afhandeling van je klacht, en de vraag of Anton nog te handhaven is als directeur. Dat is een zaak van het bedrijf. Jouw oom Jaap is commissaris, die mag zich er nu eens niet mee bemoeien omdat hij over een paar dagen zijn oordeel moet geven. En je advocaat is pas aan de orde als de klacht die je bij de politie indiende ontvankelijk wordt verklaard, dat is een andere kwestie. Kun je me volgen?’ ‘Ja, ik geloof van wel.’ ‘Mooi, goed, dan komen we over een halfuur langs. Tot zo dan.’ ‘Ja, tot zo dan,’ klonk het wat bangig in mijn oor. Tevreden hing ik op. Ik had mijn directie-stemgeluid gebruikt, ietsje staccato maar vooral sonoor. Op kantoor werkte het zelden, men zag daar wel dat ik toch meer een oom-type dan een harde baas was. Maar door de telefoon had het vaak wel effect en ik rekende erop dat Violet gewend was te gehoorzamen. | |
[pagina 139]
| |
Onderweg naar de Beethovenstraat werd ik daarover gekapitteld door Janine, die op mijn kamer zat toen ik Violet belde. Was ik niet behoorlijk over de grens gegaan? Violet had op z'n minst recht op een vertrouwenspersoon bij zo'n gesprek, als ze dat zou willen. ‘Ja, ja,’ zei ik ten slotte, ‘maar als jij erbij bent kan er toch niets gebeuren wat niet deugt?’ Voordat ze daar een antwoord op had kwamen we op onze bestemming aan. Ik parkeerde de auto op de vrije plaats van de consul van Guatemala. Violet liet ons binnen in haar smetteloze flat. Geen oom Jaap, geen advocaat, ze had gedaan wat ik vroeg. Janine en ik nestelden ons op de witte bank, Violet ging op het puntje van de fauteuil tegenover ons zitten. Ze was niet op haar gemak, maar nam wel het initiatief. ‘Ik heb nagedacht,’ zei ze, ‘ik wil mijn klacht intrekken. Anton is een goede directeur en hij mag niet ontslagen worden vanwege mij. Dus hierbij dan, ik trek alles in.’ Ze keek ons hoopvol aan. Janine zweeg, pen en blocnote in de hand, en liet het aan mij over hierop te reageren. ‘Ik vind het heel nobel van je,’ zei ik, ‘maar zo eenvoudig gaat het niet. Er is die avond iets gebeurd, dat staat vast. Je bent geslagen, een dokter | |
[pagina 140]
| |
heeft dat geconstateerd en het is bij de politie vastgelegd. Je wilt nu zeggen dat dat niets met Anton te maken had en de klacht intrekken? Voor de politie zal dat vermoedelijk genoeg zijn, ze hebben dringender zaken te doen. Maar op kantoor werkt dat niet. Want het blijft dan toch een raar verhaal, men zal denken dat je onder zware druk van Anton of van mij de beschuldiging introk, en hij zal er veel last van blijven houden. Zo kan hij niet verder. Het enige wat werkt is dat je vertelt wat er dan wél die avond is gebeurd. Als dat duidelijk is en niets te maken heeft met Anton, dan heeft hij nog een goede kans.’ Het werd stil. Violet was er kennelijk van overtuigd geweest dat ze de oplossing had gevonden en wist het nu verder niet meer. ‘Henk heeft gelijk,’ zei Janine na enige tijd. ‘Ik zit hier ook voor jou en je moet geen dingen zeggen waar je later spijt van krijgt. Als Anton je geslagen heeft op die avond, vind ik dat je daaraan vast moet houden, dan moet hij de consequenties dragen. Daar heb ik ook geen medelijden mee. Maar als het anders was moet je ook uitleggen wie het dan wel gedaan heeft. Want het enige wat Anton kan helpen is duidelijkheid over wie je dan wel die blauwe plekken bezorgd heeft. Begrijp je dat?’ Violet knikte, maar bleef aarzelen. | |
[pagina 141]
| |
Pas toen ik haar vertelde over de vrouw die die avond op het dak van Antons Thunderbird had geslagen, roepend: ‘Jaap, ben jij dat?’ kwam ze tot een besluit. Ja, die vrouw was haar tante Magda, die ontdekt had dat er iets aan de hand was tussen haar echtgenoot en haar nichtje. Met horten en stoten en bijgestuurd door Janine gaf ze haar verhaal prijs. Oom Jaap en tante Magda hadden haar in huis gehaald toen ze twaalf was en haar ouders bij een auto-ongeluk om het leven waren gekomen. Haar moeder was een zuster van Magda van Soest. Ze werd liefdevol opgenomen in hun kinderloze huwelijk en was heel gelukkig met haar pleegouders. Toen zij de havo afgemaakt had en een secretaresseopleiding volgde veranderde er iets. 's Avonds als tante Magda vroeg naar bed was gegaan, keken oom Jaap en zij vaak nog wat televisie en werd oom Jaap handtastelijk. Ze vond het niet vervelend, want hij was heel zorgzaam en aardig. Violet vertelde het monotoon en zonder naar Janine en mij te kijken. Ik schoof ongemakkelijk op de bank heen en weer naast Janine, die het allemaal vlijtig opschreef. Dit wilde ik allemaal eigenlijk niet weten. | |
[pagina 142]
| |
Maar Violet wilde haar hele verhaal kwijt. Ze voelde zich in het begin natuurlijk wel erg schuldig tegenover tante Magda. Oom Jaap vertelde dat tante Magda en hij nog wel veel van elkaar hielden, maar dat het seksuele vuur gedoofd was. Ze hoefde zich dus niet schuldig te voelen, maar het moest wel een geheimpje tussen hen blijven. Daarom, toen ze eenentwintig werd, verhuisde hij haar naar de Beethovenstraat. Daar kon ze haar eigen bestaan gaan leiden, maar hij bezocht haar een paar keer per week. En ook tante Magda kwam geregeld langs. Dat duurde ongeveer vier jaar, boodschappen doen en kleren kopen met tante Magda en een paar keer per week avondbezoek van oom Jaap. Totdat een paar weken geleden tante Magda argwaan kreeg. Ze graasden samen in de Bijenkorf de aanbiedingen af en tante Magda wilde voor oom Jaap wat ondergoed kopen. En Violet raadde haar de aanschaf van boxershorts af: Jaap houdt daar niet van. Het ontschoot haar, ze dacht dat tante Magda dat wel wist. Maar die werd heel argwanend en bestookte haar met vragen. Violet durfde het niet aan Jaap te vertellen, want het was zo dom van haar. En op de avond van het etentje met Anton ging alles mis wat er mis kon gaan. | |
[pagina 143]
| |
Natuurlijk was er niets tussen hen, in de secretaresseopleiding werd er hevig op gehamerd dat je een professionele relatie moest hebben. En Anton was een professionele baas. Ze wist dat oom Jaap pas laat in de avond langs zou komen, maar misschien ook in Maastricht zou blijven. En dan zou hij niet bellen, want onderdeel van hun spel was dat ze hem wel kon verwachten, maar dat hij er soms voor kon kiezen om niet te komen. Dat hield de verhouding levendig, had hij haar uitgelegd. Dus werkte ze Anton in het begin van de avond weg en kleedde zich op de manier zoals oom Jaap haar graag zag. Als hij zou komen, was zijn vriendinnetje klaar. Toen rond een uur of tien aangebeld werd, had ze open gedaan in de stellige verwachting dat oom Jaap er zou staan. Ook al zo dom, want hij had haar juist altijd gewaarschuwd dat ze een peignoir aan moest trekken bij het opendoen, je kon nooit weten. Tante Magda kwam binnen, sloeg een blik op haar en gaf haar een paar oorvijgen. ‘Waar is de slampamper?’ riep ze en ze doorzocht de hele flat, terwijl Violet hulpeloos achter haar aan liep. Daarna vond de confrontatie plaats. Tante Magda raasde en tierde en gaf haar nichtje nog een paar klappen toen ze eindelijk begreep wat er al zo | |
[pagina 144]
| |
lang voor haar ogen was gebeurd. Violet vond het verschrikkelijk, want ze hield veel van tante Magda. Ze hadden nog uren gepraat en uiteindelijk was Magda gekalmeerd en ze hadden samen koude kompressen gemaakt om op Violets blauwe plekken te leggen. Magda bezwoer haar om oom Jaap niet meer binnen te laten en vertrok. De volgende ochtend meldde Violet zich ziek, ze durfde zich niet te vertonen met die blauwe plekken. Om half negen belde oom Jaap op, hij was onderweg uit Maastricht en wilde zijn favoriete nichtje nog even spreken voordat ze naar haar werk ging. Hoe was het etentje met Anton gegaan? Toen hij hoorde dat ze zich ziek gemeld had, stond hij erop om even langs te komen en haar in te stoppen. En hem tegenspreken, dat was haar al dertien jaar niet gelukt. Hij schrok toen hij haar zag. ‘Wie heeft dat gedaan?’ Ze durfde tante Magda niet te noemen, want ze was al zo slecht geweest, al die jaren, en tante Magda verdiende beter dan de boosheid van haar oom. Toen hij Anton opperde als de dader sprak ze hem niet tegen, en eenmaal op dat pad voltrokken de gebeurtenissen zich onherroepelijk: naar de | |
[pagina 145]
| |
dokter voor de diagnose, naar de politie voor aangifte, een klacht bij het bedrijf. Ze schaamde zich diep voor wat ze ongewild aanrichtte, en zag maar één uitweg: ongetwijfeld zou tante Magda oom Jaap confronteren en dan kwam vanzelf de waarheid aan het licht. Maar tante Magda liet niets van zich horen, ze was op stel en sprong vertrokken en had alleen een cryptisch briefje achtergelaten voor oom Jaap, dat hij haar later puzzelend voorlas: ‘Ik ben weg, je hoort nog van me.’ Violet lepelde dit allemaal op en Janine en ik keken elkaar aan. Het was onbegrijpelijk dat deze competente en alerte directiesecretaresse zo kinderlijk reageerde in haar privé-leven. Ze bleek de verblijfplaats van tante Magda ook best te weten toen we haar daarnaar vroegen. Tante Magda was vermoedelijk in België, daar ging ze altijd heen als ze alleen wilde zijn. En ja, haar secretaressegeheugen leverde feilloos het telefoonnummer op van het Van Soesthuis in Huy. Janine belde en tante Magda was thuis. Ze bevestigde het verhaal en toonde zich geschokt dat Violets baas het slachtoffer was geworden van haar driftaanval. ‘Magda heeft een time-out van een paar dagen genomen om wat bij te komen van de schok, maar | |
[pagina 146]
| |
ze is bereikbaar en wil een echtscheiding,’ was Janines korte samenvatting.
Toen Jaap van Soest dit verhaal uit ons getrokken had, was er weinig meer over van onze kekke president-commissaris. Tot mijn schrik zag ik dat Ebert van Hilst zijn veren al begon op te poetsen, de draaikont maakte zich klaar voor de opvolging. Maar ach, wat maakte het uit, de ene lul voor de andere, dat is toch meestal de praktijk van het zakendoen. ‘Wat doen we nu verder?’ zei ik zo monter als een mens maar kan zijn. ‘Ik heb een paar voorstellen. In de eerste plaats vervalt natuurlijk de klacht tegen Anton. Hij wordt in zijn functie hersteld met verontschuldigingen van het bedrijf en een vertrouwensbericht van de Raad van Commissarissen. Dan hebben we een probleem met Violet, want die heeft Anton valselijk beschuldigd. Ik stel voor dat Janine en ik uitzoeken wat dat voor consequenties heeft voor haar dienstverband. Mogelijk is ze te handhaven, dat hangt vooral af van Anton, lijkt mij zo. We moeten ook de politie | |
[pagina 147]
| |
inlichten, Violet zal haar aangifte moeten intrekken of in elk geval de naam veranderen van degene die haar aangevallen heeft. Op het niveau van de commissarissen kan het ook gevolgen hebben. Het staat op de agenda van de vergadering van begin volgende week, dus ik neem aan dat ik als waarnemend algemeen directeur daar uitleg wat we hier besproken hebben. Namelijk dat een seksuele-intimidatiekwestie op directieniveau eigenlijk een privé-zaak blijkt te zijn tussen de president-commissaris en zijn vrouw en zijn nicht. En dat de betrokken directeur geen enkele blaam treft. Vat ik het zo goed samen?’ Ebert knikte enthousiast, en Jaap van Soest had weinig tijd nodig om zijn conclusies te trekken. ‘Ik treed per direct af om persoonlijke redenen, ik zal dat voor de RvC-vergadering schriftelijk meedelen. Wat jullie in die vergadering afroddelen is jullie zaak. Er kan een bod gedaan worden op mijn aandelen, Ebert. Gegroet allemaal.’ Hij stapte op en was de deur uit voordat we pap konden zeggen. Ebert nam zijn tijd, schudde Janine en mij plechtig de hand, en tut-tut-te nog wat (‘Ik had al meteen het gevoel dat er iets meer aan de hand was’) voordat hij eindelijk vertrok. Janine en ik bleven achter, moe maar tevreden. | |
[pagina 148]
| |
‘Weet je wat een high five is?’ vroeg ik. Ze knikte en we sloegen de rechterhanden tegen elkaar. Wat een opluchting dat deze ellende voorbij was. En wat waren we slim geweest, de heer Faverey kon trots op ons zijn. ‘Bel jij Anton op om het goede nieuws te vertellen?’ Dat zou ze doen. Ik voelde me geheel leeg en het was intussen ook al zeven uur. Ik mocht naar huis.
Toen ik de sleutel in het slot stak hoorde ik muziek van achter de deur komen. Even had ik een schrikreactie, toch weer een buitenlands pakket? Maar in de keuken was Marijke bezig met potten en pannen en rook het naar rijst en babi ketjap en sajor lodeh. ‘Het is toch pas donderdag?’ ontschoot me terwijl ik haar kuste en ik zag haar even schrikken: ben ik niet welkom? Maar ik zong haar met alle benodigde uithalen het hart- en geestverscheurende lied van André Hazes toe: | |
[pagina 149]
| |
Ach mijn lief, mijn hartendief
ik moet het nog leren je niet te bezeren
kom in mijn armen, ik zal je verwarmen
En toen we in het grote bed lagen, vertelde ze dat ze die nacht van mij gedroomd had. Ze was in haar droom bezig op te schrijven wat er fundamenteel mis was in de wereld, namelijk: veel te veel water. Vandaar al die overstromingen. Het was zo klaar als een klontje, maar ze kreeg het niet helder opgeschreven. En toen was ik voorbij komen hollen met twee volle emmers waar het water overheen gutste en had haar toegeroepen: ‘Je hebt gelijk. Maar wanneer kom je nou eens helpen?’ De volgende ochtend had ze dit verteld aan haar therapeut en gezegd: ‘Ik wil eigenlijk weer gewoon naar huis.’ En hij had tot haar verbazing geantwoord: ‘Dat lijkt me een goed idee. Ga maar.’ Voorlopig zou ze nog elke week een dag naar de kliniek gaan voor nabehandeling. Maar ze voelde dat ze uit de lange, donkere tunnel was. Wakker worden zonder boosheid en met plezier luisteren naar de vogels in de bomen van de kliniek, dat was haar al een paar weken geregeld overkomen. En nee, ze wilde niet meer terug naar haar werk, het werd tijd voor leuke dingen. ‘Zullen we op vakantie | |
[pagina 150]
| |
naar Indonesië gaan? Dan kun je misschien je nieuwe zus ontmoeten.’ Ik had nog geen tijd gehad haar te vertellen over het telefoontje van Gezocht. Maar als ze weer begon ons leven te plannen, was ze duidelijk aan de beterende hand.
De zon scheen, Marijke ging winkelen met een vriendin en ik kon dus met een gerust hart naar kantoor. Ik verwachtte Anton weer terug op zijn stek, maar zijn kamer was leeg, er stond geen aktetas naast het bureau en zijn computerscherm was dood. Janine had de uitleg. ‘Ik heb hem gebeld, gisteren, en hij was natuurlijk heel erg opgelucht. Maar hij moest voor twee dagen naar Londen en vroeg me om dat aan jou door te geven. Maandag is hij er weer.’ Hm, ik voelde me vagelijk teleurgesteld. Ik had een opgetogen en dankbare directeur verwacht, niet dit berichtje. ‘Misschien zag hij er toch wat tegen op om weer te beginnen,’ opperde Janine. ‘Hij vroeg hoe de | |
[pagina 151]
| |
stemming bij de mensen was en wat hij tegen ze zeggen moest, en of er al een bericht verspreid was.’ Ik kon me wel voorstellen dat hij weinig trek had in het gefluister achter zijn rug dat er ongetwijfeld de eerste dagen zou zijn. Anton lag wel goed in het bedrijf, maar dat houdt een sappige roddel nooit tegen. ‘Heb je het nog met hem gehad over Violet?’ ‘Ja, ook. Net toen jij gisteren naar huis vertrokken was, belde Violet mij op om te melden dat ze ontslag nam en of het wat ons betreft met onmiddellijke ingang kon. Ik heb natuurlijk gezegd dat Anton haar misschien best een nieuwe kans wilde geven. Maar ze schaamde zich te veel voor wat er gebeurd was en wilde met een schone lei ergens anders opnieuw beginnen.’ ‘En wat vond Anton ervan?’ ‘Ja, hij vond het wel jammer, hij had haar liever terug gehad. Ook al omdat dat de beste remedie is tegen het geruchtencircuit. Hij voelt zich natuurlijk toch aangeschoten wild.’ ‘Kunnen we Violet nog bepraten?’ Janine schudde gedecideerd haar Sidoniakapsel. ‘Ik hoorde op de achtergrond Jaap van Soest allerlei commando's roepen toen ik haar aan de lijn had. Hij zal gisteren meteen na de bijeenkomst naar | |
[pagina 152]
| |
haar toe gereden zijn om verhaal te halen. Die arme meid, hoe kun je zo verkikkerd raken op zo'n mannetje, zo'n gifdier?’ Die vraag liet ik in de lucht hangen. ‘Laten we maar proberen Antons pad te effenen,’ stelde ik voor. We stelden een kort bericht voor het personeel op en ik deed de ronde langs alle stafleden en hoofdredacteuren om eventuele vragen te beantwoorden. De mannen toonden zich opgelucht en gingen over tot de orde van de dag, de vrouwen wilden het naadje van de kous weten. Was hier niet toch een zuster geofferd ter wille van de goede naam van een jonge en misschien wat te speelse directeur? Hammie Strijbos, de hoofdredactrice van Imagine, ons lifestyle-blad voor de elite, keek me indringend aan en kwam gevaarlijk dichtbij. ‘Henk, we kennen elkaar al twintig jaar. Kun je me met de hand op het hart verzekeren dat hier niets in de doofpot gestopt wordt? Dit bericht is wel erg beknopt. Is het goed als ik Violet zelf nog eens bel?’ Ik wist dat ze net zo lang zou doorvragen tot ze het verhaal uit me getrokken had en dat ik kansloos was tegen haar doorzettingsvermogen. Ik vertelde haar dus alles, in strikt vertrouwen. | |
[pagina 153]
| |
‘Ja,’ zei ze ten slotte peinzend, ‘je staat toch altijd weer versteld. Die griezel van een Van Soest heb ik ooit nog eens geïnterviewd. Wat een vreselijk zelfingenomen mannetje. Hoe kan zo'n meisje daar zo verliefd op raken?’ Ze stond op om haar raam open te doen, het werd een warme dag. We hoorden het klokkenspel van de Munttoren en het geluid van het verkeer. ‘En Anton begint maandag weer?’ vroeg ze. ‘Ja,’ zei ik. ‘Ik zal hem een bloemetje sturen voor op zijn bureau. Daar denk jij als man natuurlijk niet aan.’ Ik vertrok tevreden en opgelucht, Anton was back in business. Zo'n bloemetje op je bureau van de belangrijkste vrouw in het bedrijf, dat was het beste wat hem in deze situatie kon overkomen. Een lichte euforie beving me, het was een goede dag om dingen te doen. Nu ook maar even mijn moeder bellen over de onverwachte afloop van de Sonja Soedarsokwestie. Ik kreeg haar meteen aan de lijn en na haar felicitaties in ontvangst genomen te hebben over de terugkeer van Marijke stak ik van wal. ‘Mam, een paar dagen geleden hebben we het gehad over Amira Soedarso en haar dochter Sonja. Die misschien mijn halfzusje is. Nu is het zo... Nee, laat ik anders beginnen.’ | |
[pagina 154]
| |
Ze onderbrak me en als mijn moeder het woord overnam, kwam je er niet makkelijk meer tussen. ‘Henk, ik heb er in de afgelopen dagen veel over nagedacht en met Cora gepraat en nu komen er allerlei herinneringen naar boven die ik weggestopt had. Cora herinnerde mij eraan dat ik na de dood van je vader, van Stefan, een gesprek heb gehad met Amira Kerta, zoals ze toen nog heette. En Cora had gelijk, ik had het helemaal verdrongen. Ik weet niet meer of het initiatief van haar kwam of van mij, maar we hebben een paar uur met elkaar gepraat. Ik zie haar nog voor me. Ze was in tranen, ze voelde zich de schuld van alles wat er gebeurd was. Ik had haar het liefst gehaat, maar het was een lief meisje en ik kon geen hekel aan haar krijgen. Wat ze me allemaal precies verteld heeft weet ik niet meer. Maar ik weet nog wel dat ik er na dat gesprek geen twijfel over had dat ze zwanger was van Stefan. Ik heb haar ook financiële steun aangeboden, ik vond dat Stefan dat verplicht was en dat ik dat dus moest overnemen. Maar ze wilde er niets van weten. Soedarso is toch met haar getrouwd en ze zijn naar Malang getrokken, waar hij een baan als verpleger kon krijgen. Dat is wat ik ervan weet. Maar ga er maar van uit dat dat kind je halfzuster is, daar hoef je niet over te twijfelen. | |
[pagina 155]
| |
Hoe oud is ze nu? Ze moet tegen de vijftig lopen. Mijn hemel, wat gaat het toch hard.’ ‘Het rare is, mam, er is dna-onderzoek gedaan en daaruit blijkt dat Sonja en ik geen biologische familie zijn.’ De term dna-onderzoek was haar wel bekend, maar wat het precies inhield en hoeveel bewijskracht het had wist ze niet. Maar nadat ze me een kwartier ondervraagd had wist ze er alles over wat ik in de afgelopen tijd via internet had verzameld. ‘Dus dat is definitief, Sonja is niet de dochter van Stefan. Dat is vreemd.’ Ik voelde dat ze aan de andere kant van de lijn het hoofd schudde. Was dat hele drama van vijftig jaar geleden dan op een leugen gebaseerd geweest? Haar snelle brein bedacht meteen een mogelijkheid. ‘Kan het zijn dat Sonja een bedriegster is? Misschien een latere dochter of een nicht die bij Amira woonde en het verhaal kende? En toen Amira was overleden, zal ze misschien gedacht hebben dat er iets te halen viel bij de familie in Europa.’ ‘Ja, dat kan. Maar de mensen van Gezocht en Gevonden hadden niet die indruk en daar zijn ze natuurlijk wel alert op. Dus... Maar je weet het natuurlijk nooit.’ | |
[pagina 156]
| |
‘Nee,’ zei ze peinzend, ‘je weet maar nooit...’ Ik stond op het punt om het hierbij te laten. Maar eerlijk tegenover Sonja was het niet. Ik probeerde het lacherig. ‘Mam, er is nog een andere mogelijkheid. Dat zei die mevrouw van Gezocht, maar het lijkt me nogal vergezocht, ha ha. Meer iets voor het puzzelhoekje in de krant.’ ‘Ja, wat dan?’ ‘Het is een theoretische mogelijkheid, hoor. Let op, ma, dit is voor gevorderden. Sonja en ik zijn biologisch geen familie. We hebben niet dezelfde moeder, dat staat natuurlijk buiten kijf. Het idee was dat we wel dezelfde vader hadden: Stefan. Maar dat blijkt ook niet het geval te zijn. Nu is het theoretisch mogelijk dat Sonja wel een kind van Stefan is, maar ik niet.’ Ze had enige tijd nodig om dit uit te puzzelen en ik moest het nog een keer herhalen. ‘Ja, sorry, mam,’ hoorde ik mezelf steeds zeggen, ‘het is een theoretische mogelijkheid.’ Toen ze het eindelijk begreep werd ze kwaad. ‘Dus je denkt dat je het kind van de melkboer bent? Zo heet dat toch hier in Nederland?’ ‘Mam, ik denk niets, het spijt me. Het is een theoretische mogelijkheid en het is natuurlijk | |
[pagina 157]
| |
onzin. Ik zal Sonja Soedarso een brief schrijven om de boel af te ronden. Sorry, sorry.’ ‘Ja, het is al goed. Wat een flauwekul, zeg.’ Haastig bracht ik het gesprek weer op Marijke en haar genezing en dat we binnenkort gezamenlijk langs zouden komen. Dat wekte de moeder in haar op, en ons afscheid was niet onhartelijk. Ik zweette toen ik de hoorn neerlegde, maar was wel opgelucht. Ik had mijn best gedaan voor Sonja en nu kon ik er een streep onder zetten. Tim zou binnenkort haar adres wel vinden en dan zou ik haar schrijven dat het me speet dat we geen familie waren en vragen of we nog iets voor haar konden doen. |
|