Eerlijk is vals
(2001)–Hans Vervoort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
[pagina 58]
| |
Mijn kantooragenda was nu weer goed gevuld. Onze uitgeverij was beperkt van omvang, tweehonderdvijftig man en twaalf titels in de hobby-sfeer (tuinieren, koken, interieur, reizen, fitness), maar elk hoofd van dienst of elke hoofdredacteur verzon wel iets om even bij mij langs te komen en uit te vissen wat er aan de hand was met Anton. Ik legde keer op keer uit wat zij ook al via een intern memorandum van hun computerscherm hadden geplukt: een vervelende persoonlijke kwestie, onderzoek in volle gang, streven naar snelle oplossing met hopelijk geen persoonlijke consequenties voor de betrokkenen. Met de loyaliteit die Anton had opgewekt in het jaar na mijn vertrek was niets mis, de meesten toonden zich ongerust dat hij niet meer zou terugkeren. Ik werd er na de zoveelste bezoeker zelfs wat korzelig van. Had ik het zo slecht gedaan dat men nu zo enthousiast was over mijn opvolger? Janine Toxopeus moest lachen toen ik haar wat sip verslag deed. ‘Je hebt geen idee hoe de mensen tegen je opkijken! Jij weet alles en niemand kan jou nog wat wijsmaken. Anton is prima, maar bij hem hebben ze nog veel vrijheid. Dus vandaar.’ | |
[pagina 59]
| |
Hm, daar kon ik mee leven. Die Janine had toch maar een goed inzicht in de kantoorpsyche. Diezelfde avond ging ik samen met haar op bezoek bij Violet. Ze was een kleine, tengere jonge vrouw met een open gezicht. Anton had haar kort na zijn komst zelf aangetrokken en ze had in dat jaar een goede reputatie verworven. Ze oogde jong en gretig. Volgens Janine was ze vijfentwintig, maar wat mij betreft had ze ook zestien kunnen zijn, ze had iets kinderlijks. Een bang kind in dit geval. Maar dat kon zijn omdat haar advocaat op het laatste moment verhinderd was en haar had opgedragen niets te zeggen. ‘Laten we dan afspreken dat dit een informeel gesprek is,’ zei ik en ik zette mijn stem in de oomstand. ‘We drinken een kopje koffie en praten over het werk. Want ik vervang Anton tijdelijk en ik ben natuurlijk nogal onthand omdat jij er niet bent.’ ‘Ja, ik veronderstel dat dat kan.’ Ze keek naar de telefoon, alsof die haar hulp kon bieden en ging toen koffiezetten om even van ons af te zijn. Ze woonde fraai, in een royale flat aan de Beethovenstraat. Een smetteloos wit tapijt, grote lederen meubels en echte kunst aan de muur. Hier was een binnenhuisarchitect aan te pas gekomen, daar zou ik zonder dralen vergif op innemen. | |
[pagina 60]
| |
‘Wat woon je hier mooi,’ zei ik toen ze de koffie serveerde in petieterig kleine kopjes. ‘Heb je het zelf ingericht?’ ‘Eh, nee. Dit is eigenlijk van iemand anders, ik heb het te leen.’ Ik vertelde haar hoe vervelend wij de situatie vonden en hoe iedereen met haar meeleefde, en Janine knikte ijverig mee. Daarna stelde ik wat vragen over dossiers die ik niet zo gauw had kunnen vinden en noteerde vlijtig haar instructies. Ze was een goede secretaresse, had alles op een rijtje. ‘Goh, dat scheelt een hoop gezoek,’ zei ik dankbaar. ‘Ik had het Anton natuurlijk ook kunnen vragen, maar ik veronderstelde dat hij de weg in jouw archief niet zo goed kent als jijzelf.’ Ze was wat tot rust gekomen, zat met opgetrokken benen in een van de grote fauteuils. ‘Hij kan het wel vinden, hoor. En de meeste dingen heeft hij in zijn hoofd, hij heeft een goed geheugen.’ ‘Ja, ik heb gemerkt dat hij zich uitstekend heeft ingewerkt. En dat in een jaar tijd. En voor jou was het ook nieuw allemaal. Petje af. Maar jullie werkten ook keihard.’ Nu kwam ze los. | |
[pagina 61]
| |
‘Anton werkt dag en nacht. Maar hij heeft ook de conditie. Hij rookt niet en doet aan fitness. Vanwege de scheiding zoekt hij zijn afleiding in het werk. En hij luistert ook als ik...’ Abrupt zweeg ze en sprong op uit de fauteuil. ‘Nog wat koffie? Ik heb nog.’ Ze spoedde zich naar de keuken en terwijl Janine en ik elkaar zwijgend aankeken ging de bel. Even later kwam ze binnen met Jaap van Soest en de koffiekan. ‘Kijk eens aan, kijk eens aan,’ zei hij. Hij was altijd al beweeglijk, maar leek nu in een motorische euforie te verkeren. Hij wreef zijn handen, maakte kleine danspasjes en kon er niet toe komen om te gaan zitten. ‘Ik denk, ik ga eens even langs mijn nichtje. Want ik hoorde dat haar advocaat niet kon en dat jullie zouden langskomen. Hier wordt toch wel fair play gespeeld?’ ‘We praten wat over koetjes en kalfjes, Jaap.’ ‘Goed zo, goed zo. Mijn favoriete onderwerp. Mag het ook over paarden gaan? Ik heb net een aandeel gekocht in Raspberry Blue, kennen jullie dat paard?’ We kregen een kleine cursus Duindigt, waarbij hij af en toe naar het kabinet in de hoek van de kamer liep om zichzelf een glaasje in te schenken. | |
[pagina 62]
| |
Het duurde een uur voordat hij voldoende pauze inlaste om ons de kans te geven te vertrekken. ‘Moeten jullie nu al weg?’ vroeg Violet in de hal. ‘Laat ze gaan,’ riep Jaap ons achterna, ‘ze moeten morgen weer vroeg op.’ In de auto keken Janine en ik elkaar aan en haalden de schouders op. Er viel weinig te bakken van deze vertoning.
Toen Linda de Rijk mijn kamer binnenkwam, was mijn eerste reactie: wat véél. Ze stak een half hoofd boven mij uit, maar dat was mijzelf misschien ook wel gelukt als ik in haar hoge laarsschoenen stond. Een zeer royaal blond kapsel, een goed gemodelleerd maar toch wat uitgedijd lichaam in een helgroen mantelpak, en een brede glimlach in donkerrode lipstick-omlijsting. Achter haar stak Ester van Doorn af als een muisgrijs propje, alhoewel ook zij in mijn herinnering niet klein was uitgevallen. ‘Fijn dat u ons wilt ontvangen. Ik heb opnieuw contact met u opgenomen omdat wij van Gezocht en Gevonden het toch heel jammer zouden vinden | |
[pagina 63]
| |
als deze case onopgelost bleef. Wij hebben er natuurlijk altijd begrip voor dat dingen die in het verleden gebeurd zijn weleens pijnlijk kunnen zijn, maar we willen toch graag ons best doen om verbroken familiebanden te herstellen.’ ‘Daar kan ik geen enkel bezwaar tegen hebben, mevrouw De Rijk.’ ‘Linda.’ ‘Misschien kunt u mij nog eens uitleggen waar het precies om gaat.’ Ze kwam snel terzake. Vier maanden eerder had hun een brief bereikt van Sonja Soedarso, die op zoek was naar familie in Nederland. Haar moeder had op haar sterfbed verteld dat zij het kind was van een Nederlandse arts met wie zij in 1949 een liefdesverhouding had gehad. Die arts was in datzelfde jaar in zijn woning in Soerabaja doodgeschoten. Haar moeder was vervolgens in het huwelijk getreden met een Indonesische jeugdvriend, maar die was na enkele jaren overleden. Moeder en dochter hadden het heel moeilijk gehad in het naoorlogse Indonesië, maar waren altijd bij elkaar gebleven. Op haar sterfbed gaf haar moeder haar een foto van haar echte vader, en zijn naam: Stefan Vermeulen. | |
[pagina 64]
| |
‘Dat is het begin van het verhaal,’ zei Linda de Rijk en ze knikte naar Ester van Doorn, die het verhaal vervolgde. ‘We krijgen veel van deze geschiedenissen onder ogen, en vaak kloppen ze niet. Maar we hebben gegevens gevonden over een arts Stefan Vermeulen, die in 1949 in Soerabaja werkte en daar in dat jaar overleed. En er zijn ook gegevens over Amira Soedarso, die in diezelfde tijd verpleegster was in gouvernementsdienst. En bij verder zoeken kwamen we op het spoor van uw moeder en u.’ Nu nam Linda de Rijk het woord weer over. ‘Gegeven de situatie hebben wij natuurlijk geen contact gezocht met uw moeder, dat zou allicht te pijnlijk zijn. Daarom heeft Ester u benaderd. En dat is de stand van zaken. Voor de volledigheid: Sonja is niet uit op financiële ondersteuning of zoiets, ze wil alleen graag contact met haar familie. En daar zijn wij voor.’ Ze keken me afwachtend aan en ik zuchtte maar eens. ‘Het kan kloppen. Mijn vader is in 1949 's nachts op onze veranda doodgeschoten toen hij een inbreker betrapte, hij was gouvernementsarts en heette Stefan. Of hij vreemdging en een verpleegster zwanger achterliet, zou ik niet weten. | |
[pagina 65]
| |
Ik was toen elf jaar, nee ik was tien, ik lette daar niet op. Woont die Sonja nog in Soerabaja?’ ‘Nee, het heette anders. Even kijken. Ester?’ ‘Mallang, in Oost-Java.’ ‘Mallang ken ik niet. Is het misschien Malang, met één el?’ ‘Ja, het is met één el, ik dacht dat je dat uitsprak als Mallang.’ ‘En heeft ze daar werk?’ ‘Ja. Ze hebben het niet makkelijk gehad, maar dankzij de connecties van haar moeder is zij apothekersassistente geworden.’ ‘O, gelukkig.’ Ik haalde het gekartelde fotootje van Amira Soedarso uit mijn portefeuille en keek verbaasd toe hoe Ester van Doorn het uit mijn hand weggriste. ‘Die was ik kwijt,’ zei ze beschuldigend, ‘hij hoort bij het dossier.’ ‘O. Nou, sorry, het was niet mijn bedoeling het dossier incompleet te maken. U liet het hier achter.’ We keken elkaar aan, in een onduidelijke impasse. ‘Wat wilt u nu eigenlijk van mij?’ vroeg ik. ‘Ons programma gaat over hereniging. Als we kunnen vaststellen dat Sonja uw biologische halfzuster is, dan maken we onze reportage rond en laten haar overkomen zodat u kennis kunt maken.’ | |
[pagina 66]
| |
‘Voor de camera?’ ‘Ja, het is een televisie-uitzending. Maar wij doen dat heel smaakvol, geen sentimentele toestanden.’ Er klonk een bescheiden klop en een kaalgeschoren jongeman stak zijn hoofd om de deur. ‘Het is in orde!’ deelde hij mee en na een knik van Linda verdween het hoofd weer. Ik keek haar geërgerd aan. ‘Sorry voor de storing, we hadden een klein technisch probleem,’ zei ze verontschuldigend. ‘Maar wat ik u vragen wilde was of u mee wilt helpen om onze zoektocht tot een goed eind te brengen.’ Het trok me totaal niet. ‘Kijk, ik wil best helpen. Als ik een zus heb die ik nog niet kende, is ze van harte welkom. Iedereen heeft recht op familie. Maar ik wil echt niet meedoen aan zo'n programma. Dat zou heel pijnlijk voor mijn moeder zijn. Als u mij haar adres geeft, dan neem ik zelf contact op.’ Linda de Rijk pakte haar tas. ‘Ja, sorry, ik begrijp uw aarzelingen, die komen wij natuurlijk wel vaker tegen. Maar u begrijpt, als wij zoveel tijd en moeite steken in een case, dan willen we die wel graag op het scherm brengen.’ | |
[pagina 67]
| |
‘Dus ik krijg mijn halfzus alleen te zien als ik meewerk?’ ‘Dat is wat hard uitgedrukt. Maar ja, daar komt het eigenlijk wel op neer.’ ‘Hm. Stel dat ik meewerk, wat is dan de volgende stap?’ ‘Dan doen we eerst een dna-test. Van Sonja hebben we alle gegevens al, dus als u bereid bent wat bloed en speeksel af te staan, dan weten we over één à twee weken of zij uw biologische zus is.’ ‘Oké, laten we dat dan doen.’ Een zucht van opluchting ontsnapte Ester. Linda de Rijk bleek een degelijke organisatie achter zich te hebben. Ze telefoneerde even en binnen een minuut kwam een verpleegster die mij wat bloed en speeksel aftapte. Direct daarna waren ze vertrokken, ik zou er nog van horen. Toen ik bij het raam naar beneden keek, zag ik weer dat busje. Ester en de verpleegster stapten in, maar Linda de Rijk stevende met ferme tred op een zwarte limousine af en nam achterin plaats. Auto met chauffeur, tjongejonge, rangen en standen moeten er zijn. Gezocht had een concurrerend programma bij de publieke omroep, Spoorloos genaamd. Misschien pakten ze het daar wat menselijker aan, maar ook dat zou wel op | |
[pagina 68]
| |
bestelling gemaakt worden door een productiemaatschappij. Dat ik van mijn levensdagen niet mee zou werken aan zo'n uitzending stond voor mij vast, maar bij Linda en Ester kwam het niet op dat iemand ooit zou weigeren voor de camera een potje te snotteren. Als eenmaal vaststond dat mijn vader postuum nog een zus voor mij achter de hand had, zou Gezocht merken dat ze niet alle touwtjes in handen hadden.
‘Meneer Faverey van Holland Recherche,’ zei de uitzendsecretaresse die Janine voor me geregeld had. Een kleine, stevige man kwam binnen. In voetbaljournalistieke kringen zou hij beschreven worden als ‘geblokt’. ‘Zegt u het eens. Waarmee kan Holland Recherche u van dienst zijn?’ zei hij. Ik snoof de geur op van menthol en zijn stem was inderdaad wat hees. Sinds jaar en dag ontving | |
[pagina 69]
| |
ik hun mailings, in blanco gesloten couvert met de mededeling ‘Vertrouwelijk’ erop. Hun mailings bestonden uit wijze raadgevingen aan managers, in staccato stijl. ‘Feit: in 45 procent van de gevallen heeft uw personeel z'n computerwachtwoord opgeschreven op of binnen handbereik van de computer. Feit: fraudeurs staan bijna altijd hoog aangeschreven bij hun werkgever, want ze houden zich aan alle regels. Op één na. Feit: op 90 procent van de bureaus in uw bedrijf liggen gegevens waarvan u niet wilt dat de concurrent ze kent.’ Ik opende ze al jaren niet meer, maar gisteren dacht ik ineens: Natuurlijk, Holland Recherche. ‘Dus vandaar dat ik u gevraagd heb hier te komen.’ Hij knikte, en ik vertelde hem over Anton en Violet en het vage gevoel van onvrede dat ik had. Ter plekke maakte hij een plan en een offerte, die ik tekende. ‘Het is denkbaar dat ik u tussentijds bel en dan moeten we een wachtwoord hebben, waardoor ik weet dat ik u aan de lijn heb. Hebt u een suggestie?’ ‘Pinkelman,’ zei ik. Het betekende niets voor hem, ik moest het spellen. | |
[pagina 70]
| |
Nu mijn detective-instinct toch wakker was stuurde ik Tim een e-mail met het hele verhaal over een mogelijke onbekende tante van hem en de Gezocht en Gevonden-club en vroeg hem of hij het adres van Sonja Soedarso in Malang zou kunnen achterhalen. En ik feliciteerde hem met zijn vriendin. Al na een uur had ik antwoord: ‘I'll check it out. And thanks, dad.’ Hij was te laat geboren, zou een zeer goedkope telegram-schrijver geweest zijn.
Ik was blij met het weekend, doodop van de lange werkdagen en vergaderingen, die ik nu weer moest voorzitten. Op zaterdagavond kwam Marijke over voor het eendaagse verlof dat zij de laatste tijd af en toe kreeg, als onderdeel van het herstel. We vrijden, dat was nooit ons probleem geweest. We sliepen uit, en ik bracht haar een uitgebreid ontbijt op bed. | |
[pagina 71]
| |
Ik keek met plezier naar haar, ze was wat molliger geworden, iets minder vel over been. Zou langzamerhand de rust terugkomen? Toen ze een jaar geleden totaal overspannen en depressief dreigde te raken van de B.V. Slangenkuil afdeling Addergebroed waar zij werkte, hielp ik haar van de wal in de sloot. Ik bleek geen enkel geduld te hebben met dit soort ziekten en binnen de kortste keren stonden we tegen elkaar te schreeuwen. ‘Ga daar dan toch weg, mens. Van die klootzakken win je het toch nooit!’ ‘Nee, ik vertik het om op te stappen. Dan hebben ze gewonnen. En dat gún ik ze gewoon niet!’ Zoals de meeste Indische mensen oogde Marijke fragiel, maar ze was heel taai en koppig. Toch raakte de batterij op, en toen ik op een middag thuiskwam van kantoor, lag ze zwijgend op haar zij in bed, het hoofd naar de muur, de handen tot vuisten gebald. Gesloopt, maar nog steeds in vechthouding. Ik kreeg haar niet aan het praten, maar ze wilde wel een slaaptablet en gleed na een halfuur de rust in, al bleven de vuisten nog lang gebald. De dagen daarna barstten de huilbuien los, afgewisseld met machteloze woedeaanvallen. Ik probeerde haar te troosten, maar aan troost had zij | |
[pagina 72]
| |
geen behoefte. Ze wilde haar gelijk winnen. En daar kregen we dan weer ongewild ruzie over: wat heeft winnen voor zin als je eraan kapotgaat? Totdat Tim langskwam op een van zijn zeldzame bezoeken en haar wegbracht naar een kliniek die zo ver van Amsterdam lag dat we echt van elkaar verlost waren. Achteraf denk ik dat het geen toevallig bezoek was.
Het was een mooie dag en Marijke en ik gingen naar mijn favoriete park, bij de Amstel. In 1972 was hier de Floriade gehouden en Amsterdam hield er een park aan over dat eigenlijk te mooi was voor de slonzige Amsterdammer. Gelukkig kwamen hier zelfs op zondag maar weinig mensen. Het park was er vooral voor de kippen en hanen die er in groten getale rondstapten. Soms liet een konijn zich zien. In het stille gedeelte was een grote waterplas met eenden en ander drijvend gevogelte. Aan die plas was een theehuis gevestigd. Van ver zag je al de witte plastic tuinzitjes die uitkeken over het water en over een groot, gladgeschoren grasveld. 's Zomers kon je daar wat drinken, met een portie poffertjes. De uitspanning werd gerund door Kees van Kooten in zijn Cor van der Laak-creatie. | |
[pagina 73]
| |
Drukdoenerig verschoof hij de terrasstoelen, haastte zich dan weer met managers-stappen naar binnen om zijn efficiënte vrouw van haar werk aan de kassa te halen. ‘Eén portie poffertjes voor meneer hier, Gré. Eén was het toch? O drie? Ik verstond één. Beter te veel dan te weinig, zeg ik altijd. Het pannetje heb ik al op het vuur gezet, Gré, let op, let op, ik moet even... Héla, wat doet die kat hier, weg jij.’ In de zomerpiek stonden soms twintig mensen geduldig te wachten tot zijn vrouw de door hem gemaakte communicatieknopen ontward had. Na de koffie liepen we nog even naar de uithoek van het park dat grensde aan de Amstel. Daar graasden twee zwaar behaarde oerrunderen, van een bijna vervlogen ras. Op het kijkbankje zat al een ander echtpaar, we gingen dus maar over het houten hek hangen. ‘Dat is wel iets anders dan de Mina 23 die zojuist haar honderdduizendste liter volle melk heeft afgestaan,’ zei ik. ‘100000? Zoveel?’ ‘Minstens. Ga maar na: pakweg twee emmers per dag is dertig liter. Dat 365 dagen per jaar, zonder vakantie of vrije weekends. Dat is pakweg 11000 liter. Hoe oud worden die beesten? Zeker twintig jaar, schat ik zo. Zeg maar vijftien jaar | |
[pagina 74]
| |
productief. Dan hebben we het toch over 165000 liter in een lifetime!’ ‘Hoeveel liter gaat er in een zwembad?’ ‘Jezus, moet dat nou? Oké. Een 25-meterbad, tien meter breed en gemiddeld anderhalf diep. Dat is 5 onthouden, 7 doorstrepen, wortel uit 6, zeg maar 375 kubieke meter. Ofwel 375000 liter. Vergis ik me nou? Nee, het klopt. Dus zo'n koe vult in een heel leven een half zwembad, nog niet eens. Dat valt tegen!’ ‘Misschien doen ze meer dan twee emmertjes per dag.’ ‘Of misschien bestaan er toch tepelkikkers.’ Het echtpaar dat het bankje bezet hield, stapte eindelijk op en we namen dankbaar hun plaats in. ‘Hè lekker, zo'n warm bankje,’ zei ik, ‘die mensen hebben goed zitvlees.’ ‘Hou op met die vieze praatjes.’ We keken even zwijgend naar de grazende beesten, en ik wachtte op de vraag. ‘Wat zijn tepelkikkers?’ Ik keek van opzij naar haar tengere Indische hoofd met de ferme ronde kin onder haar brede, aarzelende mond. Altijd zou ik van haar houden. ‘Ik weet niet of je het aankunt en het is ook niet veel meer dan een theorie van mij. Dus hou me ten | |
[pagina 75]
| |
goede. Maar als je de evolutie serieus neemt is het logisch. Elk weiland heeft een boerensloot en daar zitten kikkers. Die springen wat rond in het weiland, floepen hun tong om een muskiet. En op dat weiland lopen koeien melk te produceren, in overvloed. Ligt het dan evolutiegewijs niet voor de hand dat er ooit een kikkerras ontstaat dat die koeien melkt? Ze springen omhoog, floepen hun tong om zo'n tepel en zuigen een onsje melk weg. Klaar! Niet meer dat eindeloze wachten op een mug, gewoon even bengelen aan zo'n uier.’ ‘Gatverdamme, hou op.’ ‘Hoor eens, je vroeg ernaar. En jouw reactie is precies waar al die boeren zo bang voor zijn. Niemand drinkt meer melk als ze weten dat er ook kikkers aan die uiers gehangen hebben. Dus is er een groot zwijgen over die nipple-frogs. Gekkekoeienziekte, onzin, die beesten worden gewoon kriegel van die kikkers aan hun tepels. Zo is dat, en het tergt me dat niemand daar ooit over schrijft. Hillenius is dood en Eelke de Jong ook, arme kerel. Maar zo'n Wouter Klootwijk zou er toch eens een boekje over open kunnen doen?’ ‘Gebeurt er helemaal niets aan?’ ‘Jawel. Als je goed oplet, dan zie je dat de boeren er wel iets op bedacht hebben. Steeds meer koeien krijgen tepeldopjes. Dat is zogenaamd om | |
[pagina 76]
| |
ze steriel te houden. Maar die dopjes vallen vaak af als de druk van de melk toeneemt en de tepel zwelt. Dus het laatste nieuws is dat ze geprobeerd hebben koeien te fokken met een soort schroefdraad-tepel, waar je zo'n dopje op kunt draaien.’ Marijke kraaide even, goddank kon ik haar nog steeds laten lachen. ‘Maar dat is niet gelukt. En nu zijn ze bezig met een bajonetsluiting. Als een koe tepels heeft met twee kleine bultjes erop, tegenover elkaar, dan kun je een dopje maken dat je eroverheen schuift en dan een kwartslag draait en dat dan vastzit. Ik ga het niet tekenen, je neemt het maar van me aan. En dát schijnt wel kans te hebben, die knobbeltjes kun je wel fokken.’ De evolutietheorie was een van mijn stokpaardjes en had Marijke en mij al vaker door een crisis geholpen. In goede stemming gingen we naar huis en toen ik haar later op de dag op de trein zette naar Nijmegen, hadden we moeite met het afscheid. Op het perron praatten we nog even over Gezocht en Gevonden en de mogelijkheid van een onbekende Indonesische halfzus. Ik dacht steeds vaker aan haar en begon me al voor te stellen hoe zij eruit zou kunnen zien. | |
[pagina 77]
| |
‘Weet je wat jij moet doen?’ zei Marijke. ‘Je hebt toch die fotoboeken van je moeder geleend? Als je daar eens induikt komt er misschien wat bovendrijven over die tijd.’
Marijkes suggestie om eens vijftig jaar in de historie terug te gaan was slecht voor mijn nachtrust. De hele nacht liep ik in mijn droom hongerig te zoeken naar een stronkje witte kool dat ik tot mijn grote verrassing had gevonden achter een van de barakken van het Japanse interneringskamp, maar vervolgens weer had verloren. Het was in het kamp een wonder dat je zoiets eetbaars vond. Ik had er een hap van genomen, de bitterzoete groentesmaak gesavoureerd, en het restant in de zak van mijn gerafelde korte broek gestoken. Want zoiets at je niet in één keer op. Ik was vijf, een kind, en ik was vergeten dat die zak eigenlijk één groot gat was. De hele nacht liep en herliep ik het traject dat ik gelopen had, in de hoop dat dat stukje kool weggerold was en nog ergens op mij lag te wachten. In plaats van opgepikt door een van de | |
[pagina 78]
| |
vele andere kampbewoners en dus allang in een maag verdwenen. Het was een vermoeiende en teleurstellende nacht en het werd er niet beter op toen ik wakker werd en merkte dat ik niets in huis had dat als ontbijt kon dienen. Als de droom bedoeld was om mij erop te attenderen dat ik vergeten had boodschappen te doen, dan werd hij bedankt. Ik ruimde de fotoalbums op die ik de vorige avond had bekeken en ging knorrig en met knorrende maag naar kantoor. De heer Faverey van Holland Recherche was zo goed als zijn woord. Prompt om negen uur kwam hij langs en overhandigde mij een A4'tje met zijn bevindingen na drie etmalen surveillance. Er zat een dik pak bijlagen bij. Hij nam plaats en deed met open ogen een dutje terwijl ik het stuk doornam. ‘Surveillance van Beethovenstraat 36iii leverde als resultaat op dat subject X dagelijks boodschappen deed, altijd tussen 7 en 8 's avonds bij Albert Heijn, op zondag in de avondwinkel in de Beethovenstraat. Overdag bleef zij thuis. Op vrijdag 18 mei en zondag 20 mei jl. werd zij rond 21.00 uur bezocht door een heer, nader geïdentificeerd als dhr. J.A.A. van Soest, ondernemer in ruste, woonachtig te Hillegom (zie | |
[pagina 79]
| |
fotomateriaal). Vertrek op respectievelijk 08.45 uur (volgende ochtend) en 23.30 uur. Betrokkene werd uitgeleide gedaan door subject X, waarbij telkens oraal contact plaatsvond van enkele minuten. De enige andere bezoeker kwam op zaterdag 19 mei 14.30 uur langs, geïdentificeerd als A.F. Nijman, geschorst statutair bestuurder van onderneming Y (zie fotomateriaal). Hij werd aan de deur te woord gestaan door subject X. Het gesprek vond plaats met heftige gebaren van A.F. Nijman, subject X hield de deur halfgesloten. Na tien minuten vertrok A.F. Nij-man. Deze bevindingen worden ondersteund door surveillanceverslagen en fotomateriaal. Met betrekking tot het eigendom van pand Beethovenstraat 36 iii is vastgesteld dat sinds 13 februari 1995 het eigendomsrecht berust bij eerdergenoemde J.A.A. van Soest (zie bijlage). Subject X is op 1 april 1995 daar gaan wonen (zie bijlage). Niet-officiële contacten in verzekerings- en banksector hebben uitgewezen dat zowel opstal als inboedelverzekering van het pand op naam staat van J.A.A. van Soest en dat er geen periodieke betaling plaatsvindt van “huurder” subject X aan de eigenaar. Conclusie: gratis bewoning. De heer Van Soest is president-commissaris van onderneming Y, | |
[pagina 80]
| |
waar zowel subject X als de heer A.F. Nijman werkzaam is.’
Met subject X bedoelde Holland Recherche de nietsvermoedende Violet. Faverey had me uitgelegd dat zij opdrachtgever (onderneming Y) en het onderwerp van de surveillance alleen met codes aanduidden. Dat had volgens hem iets te maken met privacy en vrijwaring tegen smaad, mij leek het gewichtigdoenerij. A.F. Nijman was Anton en J.A.A. van Soest was onze president-commissaris Jaap. Dat Violet zijn aangetrouwde nicht was wist ik natuurlijk al, maar dit leek toch wel iets verder te gaan dan de gebruikelijke oom-nichtrelatie. ‘Wat bedoelt u met oraal contact van enkele minuten?’ vroeg ik, na de heer Faverey met een kuch wakker gemaakt te hebben. ‘Is dat een erotische afscheidskus of gewoon een bezorgde oom die zijn nichtje niet graag alleen laat in deze boze wereld?’ ‘Als wij schrijven een oraal contact van enkele minuten, dan overschrijdt dat in de ogen van de observator de normale afscheidsprocedure. Natuurlijk is dit wel een kwestie van interpretatie.’ | |
[pagina 81]
| |
‘Nou, dat lijkt me wel helder,’ zei ik na voor de vorm nog wat gebladerd te hebben in de stapel papieren. ‘Onze Violet heeft een suikeroom, die af en toe blijft overnachten. Dat maakt duidelijk waarom hij zich zo hevig bemoeit met de situatie. Maar in hoeverre helpt dat Anton? En wat deed hij daar op die zaterdagmiddag?’ ‘Ja, u wilde niet dat wij microfoons plaatsten, anders hadden we uit de gesprekken iets kunnen opmaken.’ ‘Hebt u een idee wat er gebeurd kan zijn?’ ‘U wilt een interpretatie?’ ‘Als dat een redelijk prijskaartje heeft.’ ‘Het behoort bij de service, meneer. Mijn indruk is dat de heer A.F. Nijman langskwam om verhaal te halen. Hij maakte eerder een wanhopige dan een agressieve indruk, probeerde alleen een gesprek aan te gaan. Wat betreft de heer J.A.A. van Soest is onze indruk dat er sprake is van een liefdesrelatie, al viel het de surveillanten wel op dat de machtsverhouding in het nadeel van subject X uitviel. Hij is duidelijk de baas. Ik begreep dat hij ook haar aangetrouwde oom is en uit haar adresverleden blijkt dat ze jarenlang in huis heeft gewoond bij de heer en mevrouw Van Soest. Dat is een klassiek patroon, als ik zo vrij mag zijn. Oom | |
[pagina 82]
| |
krijgt een verhouding met aangetrouwde inwonende nicht, koopt een woning voor haar en bezoekt haar periodiek. We komen dit soort dingen wel vaker tegen.’ Die brochure van Holland Recherche had ik gemist, maar ik kon me de tekst wel voorstellen. ‘Gaat uw echtgenoot/echtgenote vreemd? Tien tegen één dat wij niet ver voor u hoeven te zoeken. Feit: in 90 procent van de gevallen heeft hij/zij een relatie met uw beste vriendin/vriend of een familielid. Feit: in bijna 100 procent van de gevallen is de relatie op te sporen door een surveillance van enkele etmalen. Want wie verliefd is wil veel contact met het object van de verliefdheid.’ ‘Als u roken wilt, gaat u gang,’ zei ik tegen Faverey. Tegenover de geleverde service kon ik ook wel wat coulantie stellen. En de nicotinevingers van zijn linkerhand waren me in ons eerste gesprek al opgevallen. Dankbaar haalde hij een pakje Gauloise voor den dag. ‘De vraag is, wat betekent deze informatie? Mijn collega wordt ervan beschuldigd zijn secretaresse in haar eigen huis mishandeld te hebben na een etentje en toenaderingspogingen waar zij niet van gediend was. Dat kan waar zijn, al heb ik mijn twijfels. Maar het is haar woord tegen het zijne. Als | |
[pagina 83]
| |
er niet meer op tafel komt dan er nu ligt, hangt hij. Zeker met deze president-commissaris. Maar ook los daarvan: je kunt als directeur niet functioneren met zo'n beschuldiging boven je hoofd. De vraag is dus: zijn er andere verklaringen mogelijk en kunnen die gestaafd worden? Want Anton Nijman kan alleen verder als zijn onschuld echt aangetoond is. Hebt u een idee wat er echt gebeurd zou kunnen zijn?’ Faverey blies een rookwolk naar het plafond. Ook al zo'n nadeel van roken, gele plafonds. Nou ja, het was voor een goed doel. ‘Jaloezie is vaak een reden voor geweld,’ zei hij, ‘geld en ambitie zijn het belangrijkst, maar jaloezie speelt toch bij dertig procent van de geweldsdelicten een rol. Het is mogelijk dat de heer Van Soest zijn nicht bezocht op dezelfde avond dat zij dat dineetje met uw collega had gehad. Ze vertelt erover, hij ontsteekt in woede en slaat haar.’ Ik dacht erover na. ‘Ja, dat kan. Maar waarom zou Violet dan de volgende dag bij de politie aangifte doen van mishandeling door mijn collega? Dat is toch vreemd?’ ‘Het kan in het patroon passen. Hij, meneer Van Soest, heeft het duidelijk voor het zeggen in de relatie. Misschien maakte het onderdeel uit van | |
[pagina 84]
| |
haar straf. Wij komen zoveel vreemde zaken tegen, meneer Vermeulen.’ ‘Maar het is dan op z'n minst nodig dat we kunnen bewijzen dat Van Soest die avond bij Violet is geweest.’ ‘U zou de knuppel eens in het hoenderhok kunnen gooien en kijken wat het oplevert.’ Er zat weinig anders op.
‘Een vervelende geschiedenis,’ zei Ebert van Hilst voor de derde keer, ‘en ik vraag me af wat ik ermee aan moet.’ Hij zou dat vluchtgedrag nog even vol moeten houden, want Jaap van Soest reed voor de deur rondjes op zoek naar een parkeerplaats en had al twee keer via de autotelefoon meegedeeld dat de uitgeverij wat hem betreft niet snel genoeg kon verhuizen naar een kantoorpand in Zuidoost: licht, lucht en ruimte. En geen kip te zien. Als hij dat aan redacties van bladen kon verkopen, was hij een nog betere zakenman dan hijzelf altijd al dacht. Ik had Van Hilst opgeroepen omdat hij als vice-voorzitter van de Raad van Commissarissen de | |
[pagina 85]
| |
aangewezen persoon was om mij te helpen met het netelige probleem waar ik hem voor belde: hoe leg je je president-commissaris uit dat hij een vreemde rol speelt in een seksuele-intimidatieaffaire? Ebert van Hilst had er weinig trek in en gaf meteen het woord aan mij toen Jaap van Soest binnenstoof met een ‘Ik hoop dat jullie een goede reden hebben voor deze bijeenkomst.’ Ik legde uit dat ik twijfels had over het verhaal van Violet, dat ik daarom Holland Recherche had ingeschakeld en de indruk had gekregen dat er iets meer dan een oom-nichtverhouding bestond tussen hem en onze directiesecretaresse. Ik zweeg en keek hem aan. ‘Ja, en?’ Jaap van Soest was niet zo makkelijk van zijn stuk te brengen. ‘Nou, dat lijkt me nogal relevant.’ ‘Hoezo dan?’ Ik hoopte dat Van Hilst bij zou springen, maar hij keek neutraal voor zich uit. ‘Oké dan. Het zou kunnen dat Antons verhaal klopt, dat er niets tussen hem en Violet gebeurd is. Maar een verliefde suikeroom die op die avond langskwam, kan dat anders geïnterpreteerd hebben. En als die suikeroom een driftkop is, kan die zijn zelfbeheersing verloren hebben en zijn nichtje een paar klappen gegeven hebben.’ | |
[pagina 86]
| |
‘Het is maar een theorie,’ voegde Van Hilst er haastig aan toe. Er viel een stilte. Van Soest liep naar het raam en keek naar buiten. ‘Ebert, heb je je agenda bij je?’ ‘Absoluut, Jaap.’ ‘Wanneer vond deze toestand plaats, Henk?’ ‘Vorige week, op dinsdag de elfde mei.’ ‘Ebert, kun je nagaan waar je die avond was?’ Ik zag Van Hilst verbleken. Jaap zou toch niet proberen hem iets in de schoenen te schuiven? Hij bladerde in zijn agenda terug naar die avond. ‘In Maastricht, Jaap.’ ‘En wat was daar die avond?’ ‘Kom, dat weet je wel. Gesprekken over de beursgang van Wiarda Textiel. Het werd laat, we hadden wat gedronken en we boekten een hotel. Je had je chauffeur niet bij je en je had geen zin meer in de tocht naar Amsterdam.’ ‘Heb je me de volgende ochtend nog gezien?’ ‘Ja, natuurlijk, we hebben samen ontbeten, om een uur of acht.’ ‘Oké, dankjewel, Ebert. De conclusie lijkt me duidelijk.’ Van Hilst stond opgelucht op. | |
[pagina 87]
| |
‘Stom van mij dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. We waren in Maastricht op die avond, Jaap kan niet op bezoek zijn geweest bij zijn nichtje.’ ‘Maar de volgende ochtend wel,’ hield ik vol. ‘Voor de zoveelste keer, Vermeulen. Ik kreeg een telefoontje van mijn vrouw, in de auto op weg naar Amsterdam. Toen ben ik even langs Violet gereden en schrok me rot toen ik haar zag. Ik heb haar meegenomen naar mijn huisarts en die raadde ons aan om aangifte te doen bij de politie. Niet dat ik iets verwacht van de politie, daarom ben ik ook hierheen gereden om te zorgen dat die wonderboy van jou onmiddellijk geschorst werd. En zijn ontslag staat op de commissarissenagenda van volgende week. En o ja, mijn huisarts kon zien dat de bloeduitstortingen die Violet had van de vorige avond waren. Blauwe plekken hebben hun tijd nodig, schijnt het. Dus ik heb mijn nichtje niet die ochtend afgerost, als je dat zou willen beweren.’ Ebert wierp me nog een verontwaardigde blik toe voordat hij zich met opgestreken zeil achter zijn voorzitter wegspoedde. Ruim zestig jaar geleden had de oude Van Hilst met een paar duizend gulden de oprichting van onze uitgeverij mogelijk gemaakt en nog steeds had de familie dertig procent van de aandelen en sleepte per jaar een miljoen gulden dividend weg. Daar lag | |
[pagina 88]
| |
ik niet van wakker, wel van de slapjanus die de familie afgevaardigd had voor onze Raad van Commissarissen. ‘En?’ vroeg Janine, die een paar seconden na hun vertrek binnenkwam. Ik vertelde haar over Jaap van Soests alibi. ‘Ik heb de politie nog gebeld, of zij een beetje opgeschoten zijn met het onderzoek,’ was het nieuws van Janine, ‘maar er is helemaal geen onderzoek. Ze hebben de klacht van Violet en ze hebben een verklaring van Anton en dat is het. Het schijnt dat er dan iemand van justitie naar kijkt en besluit of er reden is voor een vervolging. Maar als de commissarissen Anton volgende week willen ontslaan, kunnen ze dat doen, ze hoeven niet te wachten tot er een aanklacht of een veroordeling is. Als het vertrouwen weg is resteert alleen onderhandelen over de afvloeiingsregeling.’ Anton was een jonge vent, hij zou het wel overleven. Maar het zat me niet lekker. ‘Je kunt nog een keer met Violet gaan praten,’ opperde ik. ‘Wie weet komt daar nog iets nieuws uit.’ ‘Nou, sorry, ik ga haar absoluut niet onder druk zetten om haar verhaal te veranderen.’ ‘God nee, dat is niet de bedoeling. Als Anton fout zit kan hij wat mij betreft de boom in. Maar jij | |
[pagina 89]
| |
hebt toch ook het gevoel dat er een luchtje aan deze geschiedenis zit?’ Janine wikte en woog. ‘Ik moet erover nadenken. Ik zal haar in elk geval bellen om te vragen hoe het nu met haar gaat.’ Toen Janine de kamer verliet, wist ik dat zij er weinig in zag. We waren terug bij af en een tweede eigen onderzoek leek weinig zinvol. Het werd vermoedelijk tijd om er een punt achter te zetten en Anton te vertellen waar het op stond. |
|