VI. Epiloog
Bezig zijn met taal en tekst is een wezenskenmerk van de intellectuele arbeid. Meestal zijn zij het middel om vakkennis en ervaring met de toepassing daarvan aan anderen over te dragen. Voor mij zijn zij óók het doel van mijn werk: het adviseren bij en bevorderen van een goed taalgebruik aan de Technische Hogeschool te Eindhoven.
In dit boekje is de ervaring van een aantal jaren in de lachspiegel weergegeven. Humor werkt vaak langer en beter dan de saaie ernst van het gemiddelde taaladvies. Ik twijfel er niet aan dat ‘het niet aan bedillers zal ontbreken die mij lasteren, zeggende dat deze aardigheden deels van te weinig betekenis zijn om een taalkundige te passen, deels te scherp voor een zachtmoedig Christen’. ‘Maar’, om de voorrede uit Erasmus' Lof der Zotheid verder te citeren,
‘Ik zou wel wensen, dat zij die zich door het lichtzinnige en boertige van mijn onderwerp gekwetst gevoelen, bedachten dat het denkbeeld niet van mij is uitgegaan, maar dat reeds in de oude tijd grote mannen meermalen daarvan het voorbeeld gegeven hebben. Zij mogen daarom, als 't hun goeddunkt, zich voorstellen, dat ik tot uitspanning een partijtje schaak gespeeld, of als zij dit soms liever willen, op een stokpaardje gereden heb. Want het is toch hoogst onbillijk om, terwijl wij de mensen van elke levensrichting hun uitspanningen gunnen, de mannen der wetenschap in het geheel geen scherts te veroorloven, vooral zo die beuzelarijen ernstige dingen in haar gevolg hebben en die spotternijen zo gebezigd worden, dat de lezer, wie het niet aan alle smaak ontbreekt, hieruit meer nut trekt dan uit de pedante en schitterende bewijsvoering van sommige, b.v. als de een of ander in een met opoffering van veel