| |
| |
| |
V. Stilistica
V.1.
Gevoel voor stijl is in onze maatschappij een uitermate belangrijk bezit, dat door zijn ongrijpbaar karakter gelukkig nog onbelast is met percentages weeldebelasting of BTW. Toch wordt de ware exclusivistische tekst juist in hoge mate gekenmerkt door de toegevoegde stilistische waarde aan de in de voorgaande hoofdstukken beschreven constructieve basiskenmerken. Het is daarom goed als we, vóór we in de stilistische verfijningen duiken, ons eerst bezinnen op de vraag wat stijl nu eigenlijk is.
Er zijn uiteraard al tientallen pogingen gedaan om een definitie van het begrip stijl te geven. Een zeer rationele behandeling vindt men bij de wiskundige H. Brandt Corstius in zijn Rotterdamse intreerede: ‘Weer een nieuw vak?’, uit 1974. Hij probeert een computerprogramma te beschrijven dat normale zinnen kan genereren en zegt dan:
‘Als we stijl definiëren als het patroon waarmee een schrijver optionele transformaties toepast, dan zijn de getallen in een programma, dat met een voortbrengende grammatika correspondeert, een karakterisatie van die stijl. Die getallen kunnen dan natuurlijk ook bij de herschrijfregels en transformaties gezet worden, en de aldus ontstane grammatika geeft meer informatie dan de gebruikelijke’.
Ik haal deze definitie aan, omdat hij door zijn mathematischkille formulering zo helder en klinisch de afstand demonstreert die ligt tussen de bedoelingen van de logische wetenschapper en de taktische exclusivist. Immers, de laatste streeft niet naar stijlverstand, maar naar stijlgevoel. Het gaat hem om dat kleine, ondefinieerbare vleugje apartheid in zinsbouw, woordenkeus,
| |
| |
taalgebruik of formulering, dat zijn tekst boven de normale zakelijke mededeling uitheft, en waarbij de onberekenbare zijsprong juist zo stijlvol kan werken.
De tekst in exclusivistische stijl schept afstand, lijkt ontoegankelijk en vraagt even nauwgezet de aandacht bij het lezen als bij het schrijven ervan. Wie onder het motto ‘Le style c'est l'homme’ zijn best doet, om zijn ingewikkeldste gedachtenkronkels op passende wijze onder woorden te brengen, streeft naar een uniek zelfportret en niet naar een computerprogramma dat optionele transformaties toepast. Nee, dan is de volgende lyrische eruptie uit een boekbespreking door Gerrit Komrij een voor ons doel veel geschiktere omschrijving van stijl.
‘Wat is stijl? Stijl is wat je verkrijgt door weglating en omkering. Stijl is de hardnekkigheid waarmee je taal kneedt tot 'n architectonisch juweel, een visueel strelende en toch weerbarstige balans tussen rondingen, punten, liggende en staande strepen; het waagstuk van de halsbrekende sequenties der m-en en n-en, afgewisseld door de volkomenheid van klinkerwisselingen, ingeklemd tussen accenten, punt-komma's en uitroeptekens. De muzikale kunst van de dwarsbalk en de horizontalen, en vooral de militaire, vlammende vervolmaking door de verticalen; 'n krimpende en uitdijende slagorde; het ware kenmerk van 'n tectonisch schrijver.
En altijd weer moet het een moeiteloze indruk maken; zinnen zijn geen graten, die je te pas en te onpas in de strot blijven steken. Kome wat komen mag, maar kome de punt op tijd! Stijl: architectuur en adem.
En voor wie nu tussen de optionele transformaties enerzijds en de militaire, vlammende vervolmaking door de verticalen anderzijds nog in onzekerheid verkeert over zijn stijl, kunnen we het ook nog wat gewoner zeggen. Stijl is
‘dat fijnvertakte complex van stembuigingen, woordvolgordes en zinsconstructies, doorwerkend tot in het gebruik van leestekens en het hanteren van nieuwe alinea's. Het is de aan één persoon eigen en kenmerkende manier waarop de taal in een
| |
| |
bepaalde spanning en positie wordt getrokken.’
Van nature stijlvol is natuurlijk vooral degene die niet over zijn stijl hoeft na te denken. Ware adel verloochent zich nooit. Het is een klein beetje als met de ‘joe’- en ‘nonjoe’-woorden waarover enkele jaren geleden in het blad ‘Onze Taal’ uitvoerig is gediscussieerd, naar aanleiding van Nancy Mitfords boekje ‘Noblesse Oblige’. Bij die discussie bleek wel dat niet alleen de man die ‘dat blief ik niet’ zegt, nonjoe is, maar ook al de man die aarzelt en dan ‘dat lust ik niet’ zegt. Alleen wie geheel spontaan ‘nee, dank je wel, daar houd ik niet van’ zegt, is stijlvol.
Heel illustratief voor onze begripsbepaling van stijl is ook nog een vergelijking met de meubelbranche. Daar wordt regelmatig gewerkt met de aanduiding ‘stijlmeubelen’. Dit zijn dan meestal meubels die in het geheel geen eigen stijl bezitten, maar die lijken op meubels uit een vroegere stijlperiode. Zo suggereert een bekleding van nylon zgn. ‘velours d'antique’ dat het om een Lodewijk-stijl gaat, en voor het landelijk huis worden stijlmeubels meestal uitgevoerd in een zware kwaliteit spaanplaat met eikenfineer en krullen om de boerendegelijkheid te suggereren.
Wie dus een advertentie leest waarin aangeboden wordt een
‘gemakkelijke en gezellige theewagen in Engelse stijl. Een inschikkelijk meubel voor het klassieke en minder klassieke interieur. De kleur is noten’
dient te beseffen waar hij aan toe is. Het gaat hier om een rijdend dienblad, niet voor thee, maar voor alcoholische dranken zoals de tekening van de advertentie aanduidt. Verder is de Engelse stijl een vage aanduiding van het feit dat het hier in het geheel geen stijl betreft, zodat het meubel inderdaad geschikt is voor het klassieke en minder klassieke interieur. En dat de kleur noten is, betekent dat het materiaal in het beste geval met koffiedik bewerkt vurenhout is, maar waarschijnlijk bestaat uit zgn. meubelplaat, dat op zichzelf weer een eufemisme is voor spaanplaat. Welnu, gezeten aan een soortgelijk stijlbureau, het haar zorgvuldig verzorgd door de hair-stylist, schrijft de ware exclu- | |
| |
| |
| |
sivist zijn stijlvolle tekst: suggestief en eufemistisch. In de volgende paragrafen zullen we enkele tips geven om hem bij de uitoefening van zijn imponerende arbeid te helpen.
| |
V.2. Het citaat
‘Zeg mij wie Uw vrienden zijn, en ik zal U zeggen wie Gij zijt’, is een oud vaderlands spreekwoord, waarmee onder andere aangetoond wordt dat relaties en kruiwagens in onze samenleving uitermate belangrijk zijn. De ware exclusivistische auteur dient dit, hoe hoog zijn maatschappelijke status ook is, bij het schrijven goed in het oog te houden. Het geven van citaten van liefst zeer beroemde auteurs is een uitstekend middel om aan te duiden op welk niveau de lezer ons dient te plaatsen. In een aardig artikel over het woordgebruik in de politiek heeft K. Koch reeds treffend dit effect van het citaat omschreven.
‘Het is immers een veel voorkomende gewoonte om een stuk te beginnen met een ronkend en zo diepzinnig mogelijk citaat van een gewaardeerde godheid, waarbij het er minder toe doet of dat citaat ook maar iets met de rest van het stuk te maken heeft. Zo vestigt de schrijver bij de lezer een indruk van grote belezenheid en deskundigheid, stelt men zich bij voorbaat ter ontmoediging van eventuele critici onder bescherming van deze grootheid en hoopt men, dat het schijnsel van de stralenkrans van de heilige het eigen werk wat zal verlichten. Woorden als inhoudsloze, glinsterende pailletten op het vale confectiecostume van de epigoon’. (Maatstaf 23 (1975), no. 10)
Marx of Marcuse, Keynes of Galbraith, Napoleon of Kennedy, het is altijd goed door een citaat te laten zien dat men deze mannen en andere ridders van de geest of het slagveld in zijn huis (al is het alleen maar de studeerkamer!) ontvangt. Het is erg nuttig om in goed gezelschap gesignaleerd te worden.
Vaak is het bij zo'n citaat helemaal niet nodig dat de aangehaalde woorden even belangrijk zijn als de aangehaalde autoriteit: men spiegelt zich aan de grootheid van iemand en niet aan de diepte der gedachte. Want de woorden ‘laten we beginnen’ vereisen geen Nobelprijswinnaar als bedenker: iedereen zegt dat enige
| |
| |
malen per dag. Toch kan een goede exclusivist er wat mee bereiken, zoals het volgende voorbeeld toont:
‘Wij zijn ons er terdege van bewust dat deze taak niet eenvoudig is, maar om met de woorden van wijlen John F. Kennedy te spreken: “Laten we beginnen’.
Een dergelijke zin is door zijn combinatie van gewichtigheid, autoriteit en algemeenheid universeel toepasbaar; noteert u dus dit prachtige voorbeeld van suggestief schrijven, om het bij een passende gelegenheid te gebruiken.
Het is overigens zeer de vraag of Kennedy inderdaad de Nederlandse woorden ‘laten we beginnen’ heeft gebruikt, die door de aanhaler worden gesuggereerd. Weliswaar was Kennedy de eerste Amerikaanse president die de faam had méér dan alleen maar Amerikaans-Engels te spreken, maar Nederlands...?
We zijn daarmee wèl op een ander aardig aspect van het citaat gekomen: de taal van het citaat. Het is namelijk niet alleen maar de autoriteit van de geciteerde die het citaat zo nuttig maakt, het is ook de demonstratie van vreemde-talenkennis, die het ontzag voor en wellicht ook het gezag van de auteur ten goede komt. Hoe meer talen, hoe beter; ofschoon één enkele exclusieve taal als Hindi, Ostjaaks of Zurjeens natuurlijk drie moderne Europese talen vervangt.
Zeer handig wist de volgende exclusivist het aan te pakken, die van een Franse auteur uit een boek met een Nederlandse titel een Duits citaat gaf.
‘Bij deze techniek, wetenschap en kunst zou dan ook naast de intellectuele, speculatieve en berekende, de intuïtieve, emotionele en inspiratieve benaderingswijze gebruikt moeten worden. Antoine de Saint Exupéry omschrijft dit benaderen in De stad der woestijn als volgt: ‘Heimstatt der Menschen, wer könnte dich auf Überlegungen gründen? Wer wäre immstande, dich im Einklang mit der Logik zu bauen?’
Een dergelijke, intuïtieve benadering van de Europese integratie vind ik in zijn eenvoud superieur. Het enige land waar Neder- | |
| |
lands, Frans en Duits alle drie gesproken worden is België; wellicht is daar een dergelijke uitgave van De Saint Exupéry verschenen? Veel exclusiever zijn natuurlijk citaten uit onbekendere talen als Russisch, Zweeds, Fins of Ivriet. Vooral nu de blikrichting van vele exclusivisten met open of gesloten ogen naar het Oosten is gericht, om de wijsheden van Mao of Krishna op te vangen, doen zich ongekende mogelijkheden voor. Het summum van exclusivisme kan bereikt worden door dergelijke wijzen uit het Oosten niet alleen in hun taal, maar ook in hun schrifttekens te citeren. Een dergelijk citaat is in een omgeving van kille Nederlandse nuchterheid altijd volstrekt onweerstaanbaar. Ik meen dan ook dat de hooggeleerde auteur van de Nederlandse intreerede, waar de volgende pagina tekst uit stamt, volkomen terecht noch aangaf of de drie tekstdelen hetzelfde betekenen, noch het laatste tekstdeel in het Nederlands gaf. De mystieke meerwaarde zou daardoor alleen maar verloren gaan, de suggestie van wijsheid en deskundigheid is doel op zichzelf geworden. En wie vraagt dan nog naar de exacte inhoud der woorden, naar de betekenis van het des uit de deskundigheid?
| |
| |
| |
| |
De oude Griekse wijsgeer Demokrites heeft een diepe uitspraak over vrienden gedaan, die ook voor onze papieren vrienden van het citaat de moeite van het overdenken waard is. Hij zei:
‘Velen, die vrienden schijnen, zijn het niet; en velen die het niet schijnen, zijn het’.
Voor de toepassing van het citaat als exclusivistisch middel zijn uit deze woorden enkele nuttige lessen te trekken. Ook Demokrites legt sterke nadruk op de uiterlijke schijn der dingen: een hoofdkenmerk van de exclusivistische auteur! Wij willen inderdaad de schijn ophouden, maar moeten onszelf er niet door laten bedriegen. Velen, die vrienden schijnen, zijn het niet. Ook met citaten die op het eerste gezicht indrukwekkend en zeer toepasselijk gekozen lijken, moeten we oppassen. Welnu, de slimme auteur past dan het citaat aan en geeft eigen interpretatie zònder preciese bronvermelding, maar mèt naam van de autoriteit als citaat. Het lijkt net echt en de meeste lezers laten zich verblinden door de naam van de autoritaire schijn. Een aardig voorbeeld daarvan is het volgende deskundologische proza, waar wèl de woorden ‘citeren’ en ‘Elseviers Weekblad’ voorkomen, maar niemand kan zien waar de scheiding tussen citaat, voor zover er inderdaad geciteerd wordt, en eigen commentaar ligt. Ter verhoging van het effect heeft de handige auteur nog de zogenaamde façadetruc toegepast, door in het zogenaamde citaat uit Elsevier weer andere citaten in te lassen. Een indrukwekkende prestatie.
De verschillende distributiekanalen op cosmetica-gebied hebben als eindpunt: detailhandel met winkelruimte (en eventuele dagmarkten), warenhuizen met een ruimer assortiment consumentengoederen (incl. supermarkten met soms aparte drogisterijen), schoonheidssalons, kapsalons, waar dus tevens een aantal handelingen wordt uitgevoerd, colportage (deur aan deur verkoop), postorderbedrijf, party-plan-systeem, waarvan de laatste vier kanalen min of meer directe verkoop en de eerste indirecte verkoop betreffen. Ook op de verkoopmarkt treffen we vele kleine bedrijven, meerdere middelgrote en enkele grote
| |
| |
aan, die internationaal zijn opgesteld.
Elsevier's Weekblad heeft in dit verband een lezenswaardig artikel opgenomen, waaruit we de volgende drie punten citeren:
De verwachting van meerdere specialisten is dat in de naaste toekomst de machtsstrijd zich op drie fronten zal toespitsen:
1. | produktieassortiment - de consumptie zal zich blijven ontwikkelen naarmate het inkomen per hoofd van de bevolking stijgt. Het aandeel van de post hygiëne - schoonheid op het gezinsbudget zou dan ook 2,5% tot 4,7% kunnen stijgen tussen 1970 en 1985: steeds meer lagen van de bevolking zouden kunnen beschikken over producten die eerst voor een beperkte cliëntèle gereserveerd waren. Zoals wij later zullen zien heeft I.N.V. zich hierop voorbereid door relatief grote hoeveelheden van een goede kwaliteit tegen gemiddelde prijzen in de ‘product-market mix’ op te nemen. |
2. | distributiekanalen - supermarkten en warenhuizen zullen steeds meer cosmetische en lichaamsverzorgingsproducten gaan verkopen: tussen 1966 en 1968 steeg de verkoop in warenhuizen van 11 tot 12,7% van de totale verkoop en daalde de verkoop bij de detailhandel van 55,5% tot 51,9%. |
3. | de bedrijven-concentratie is onvermijdelijk en dan wordt een Amerikaans rapport geciteerd. ‘Alleen die maatschappijen zullen blijven bestaan die een uitgebreide reeks producten hebben, gevestigde namen, continuïteit... |
Was in dit voorbeeld de naam van de autoriteit kennelijk de hoofdzaak en werden de geciteerde woorden aangepast, ook kan het nuttig zijn dat het citaat hoofdzaak is en de bron onbelangrijk.
Alleen het feit dat men citeert, en niet wat of wie men citeert, kan al een middel zijn om een zekere indruk te maken op de argeloze lezer. In de helaas zelden meer verschijnende stripverhalen over ‘Panda’ kwam een als heer vermomde sluwe vos voor die veel succes oogste met uitspraken als:
‘Nihil obstat cum privilegio, gelijk de ouden reeds plachten te zeggen, dus geef dat lekkere brokje maar hier, mijn kleintje’.
| |
| |
Noch de bron, noch de inhoud zijn van belang, als men dergelijke citaten maar met een superieure zelfverzekerdheid brengt. Reeds jaren verkoopt in het Westland een firma broeikassen, door elke week een advertentie met een, liefst Latijns, citaat te plaatsen, en zodoende de betrouwbaarheid van het produkt te bewijzen! Zeer aardig, tenslotte, formuleerde en demonstreerde een cursiefschrijfster in de Eindhovense TH-Berichten het gebruik van het citaat in een polemiek met een serieuze wetenschapper.
‘De professor heeft het allemaal niet zo goed begrepen en niet altijd goed gelezen. Och, dat overkomt iedereen wel eens. Ik vind dat niet erg. De professor vindt dat ik aardig volgens het boekje te werk ga (welk boekje, professor?), maar in dat boekje staat blijkbaar niet, zoals in andere boekjes, dat een cursiefschrijver, of columnist, of stukjesschrijver ‘een grote vrijheid in keuze en behandeling van zijn onderwerpen heeft’, zoals een Engels boekje schrijft: ‘essentially a column is a reflection of the writer's individual tastes and point of view’. Ik praat dus in de marge en maak slippertjes waar het mij behaagt. En ik werk graag met citaten, dit bijvoorbeeld: Aquila non captat muscas’.
Voor de beginnende exclusivist zijn talloze citatenboeken voorhanden, terwijl ook ‘de dikke van Dale’ u met een aanhangsel vol spreuken en citaten op weg kan helpen. Cogito, ergo sum, moet u maar denken.
| |
V.3.
Het BUITENLANDSE WOORD en het BARBARISME zijn in het lexicale vlak eigenlijk de evenknie van het citaat in de gehele tekst. Wie derhalve niet zo gauw een geschikt citaat bij de hand heeft, kan vaak met een enkel goed gekozen buitenlands woord (of iets wat er op lijkt) dezelfde effecten bereiken! U toont hiermee aan dat u uw gedachten op internationaal peil formuleert, dat de schaalvergroting ook uw werk in belang heeft doen stijgen tot mondiaal niveau en uitgeheven heeft boven het benauwde eng-Hollandse kader. Of zoals de Prins der Nederlanden (helaas niet: van het Nederlands) het bij de uitreiking van de Erasmusprijs in 1975 te Rotterdam zo treffend formu- | |
| |
leerde:
‘Ladies en Gentlemen, dear friends from abroad - Please forgive me this short introduction in Dutch, which was only meant to tell Mr. Sandberg that I shall address him in a more international language than our own’.
Zò dient de moderne manager in de multinational zijn gedachten te formuleren; in a more international language, en niet meer uitsluitend in de beperkte moedertaal! Zo kunnen wij als exclusivisten daadwerkelijk meehelpen aan een stuk realisering (of: realisatie?) van de Europese integratie.
Wat je ver haalt, smaakt lekker is een oud vaderlandse spreuk, waarmee de exotische meerwaarde van het buitenlandse woord ook onder woorden is gebracht. Reeds lang heeft de copy-writer van het reclame-bureau dat ingezien en niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de aan de man te brengen produkten bij voorkeur Engelse of Franse woorden gezocht.
Wie een combinatie van pantalon en colbert aan de man brengt, kleedt een héér aan met een costuum, en geen man met een broek en een jasje. Het Franse woord geeft niveau, cachet, ja zelfs een zekere noblesse aan uw tekst. Ook al betekent dictionaire niets meer dan woordenboek, waarin u opzoekt wat cachet nu eigenlijk onderscheidt van cachot.
Het Franse woord is echter een beetje passé, een beetje vieux-jeu, een beetje ouderwets geworden in onze global village, waarin de jet-set Engels spreekt. Gelukkig voor de exclusivist zijn er echter talloze woorden die naar de vorm zowel Frans als Engels kunnen zijn: de uitspraak geeft ons daar de kans onze brede ontwikkeling te tonen. Wie dus bij de aankoop van een tweedehandse, maar exclusieve Mercedes-Benz het woord occasion tegenkomt, kan dat beter op z'n Frans dan op z'n Engels of Hollands uitspreken. En ook de moderne milieuvervuiling doet het als Franse pollution vaak beter dan het Engelse pollution.
Het buitenlandse woord kan ook vaak als suggestief camouflagemiddel gebruikt worden. De argeloze lezer denkt dan dan het slechts gaat om een vertaling vanwege de status op de inter- | |
| |
nationale markt, die een fabriek hoopt te veroveren. Maar diezelfde argeloze lezer heeft dan gelukkig lang niet altijd in de gaten dat het woord ‘koffie creamer’ helemaal geen vertaling is van koffiemelk (waar hij eigenlijk naar vroeg). Die koffie creamer is een witmaker die voor het oog de functie van melk in de koffie vervult, zoals het Engelse woord voor het geestesoog de betekenis van koffiemelk oproept.
De ware exclusivist, die zijn woorden weegt vóór en na gebruik, zal vaak ervaren dat vertalingen soms tot betekenisverschuiving aanleiding geven, die ongewenst is. Ook dat is een reden om een buitenlands woord te laten staan. De lezer kan dan constateren hier met een uiterst nauwkeurig en zorgvuldig formulerend auteur te maken te hebben. Zo lijkt het eenvoudig de Nederlandse ambtenaar in het Frans ‘fonctionnaire’ te noemen: En wie ‘fonctionnaire’ denkt te kunnen vertalen met ‘Beamter’ is op weg naar het misverstand; het Franse woord duidt op de staatsambtenaar, de exponent van de centrale overheid en in die samenhang is dus het hoofd van een gemeentelijke dienst voor stadsontwikkeling bepaald géén ‘fonctionnaire’. 't Is maar een weet. Want hij is bepaald wèl een ‘Beamter’. Juist ook een vak met een hoge abstractiegraad als de planologie trekt exclusivisten aan. Het is dan ook niet toevallig dat naar aanleiding van een congres van de International Federation for Housing and Planning in augustus 1975 te Amsterdam, met als thema ‘geïntegreerde planning en planuitvoering in stedelijke gebieden’ enkele uiterst leerzame opmerkingen verschenen in het tijdschrift Bouw.
‘Overziet men de vele voordrachten, waarin de systemen van “integrated planning” uit verschillende landen werden verklaard, dan bleek men zelfs onder het woord “planning” zeer verscheidene zaken te verstaan’.
Wie dat merkt, zal de bestaande onduidelijkheid alleen maar vergroten, als hij in zijn eigen taal probeert te formuleren wat planning dan wel betekent. Nee, logischer is dan de conclusie van de Bouw-commentator die het volgende voorstel doet:
| |
| |
‘De kans is dan ook groot, dat men in het internationale verkeer der planologen verder komt als men de woorden onvertaald laat en een encyclopedische lijst met beschrijvingen maakt. De kans is dan groot, dat men zinnen krijgt als de volgende: ‘der “fonctionnaire” sollte bei “corporate planning” eines “structuurplan” möglichst weitgehend die “alternatives” vereinfachen um den “elected members” der “gemeenteraden” die Möglichkeit zu bieten, im Ramen ihrer “coalitieafspraken” zu bleiben’. Een vlotte lezing van het betoog zal dat niét garanderen’.
Maar dat laatste is ook juist niet het doel van de exclusivistische auteur!
Het barbarisme, ter afsluiting van deze paragraaf, is de taalkundige bananenschil, waarover de beginnende exclusivist gemakkelijk uitglijdt, als hij zijn brede, internationale denkachtergrond vergeet. Of, zoals het staat in de Dictionnaire de Linguistique van uitgeverij Larousse, door zes geleerde Franse auteurs samengesteld:
‘On donne le nom de barbarisme à la forme d'un mot qui n'est pas générée par les règles de la langue et, en particulier, par les règles morphonologiques, à une époque déterminée (dans une synchronie donnée); les barbarismes sont des formes agrammaticales’.
Vooral de technisch-wetenschappelijke auteur, die zijn vakliteratuur voornamelijk in het Engels consumeert, loopt gauw het risico slachtoffer van eigen goedwillendheid te worden. Want het is natuurlijk niet anders dan goedwillendheid tegenover het publiek om een Engelse term te willen vertalen of in het Nederlands te incorporeren, waar de ware exclusivist veel liever het buitenlandse woord laat staan. Want het Nederlandse vehikel heeft een heel andere stilistische waarde als het Engelse vehicle. De volgende zin uit een technisch-wetenschappelijk bericht uit Washington laat zien hoe de beginnende exclusivist dat uit het oog verliest.
| |
| |
‘Het KRT-systeem bestaat eveneens uit electrische vehikels gecontroleerd door een centraal computer systeem’.
En ons controleren is niet hetzelfde als besturen, beheersen, wat het Engelse ‘to control’ wèl kan betekenen.
Zo krijgt tegenwoordig het woord globaal onder invloed van de club van Rome en het Engels ook in de taal van sommige Nederlandse exclusivisten weer een veel minder globale betekenis dan het gewoonlijk heeft.
‘Hoe groot het filtereffect is in een globaal verband kan door desbetreffende onderzoeker niet worden beantwoord’
wordt ons evenzeer uit Washington gemeld.
| |
V.4. Vakjargon
Het gebruik van vakjargon behoort tot de meest verbreide en vanouds beproefde stilistische kenmerken van de deskundige exclusivist als hij schrijft. Wie tot de ingewijden in een geheim genootschap behoort, heeft daar slechts plezier van als hij dat aan de oningewijden kan laten merken. Elk genootschap, elke broederschap, elke loge, elke maatschappij lijkt in dat opzicht op de organisatie waar de termen leek/ingewijde aan ontleend zijn: het religieuze apparaat, de kerk. Was bij deze laatste tot voor kort het Latijn, naast de zwarte toga, een belangrijk uiterlijk kenmerk van de vakman, zo was het potjeslatijn dat, naast de witte jas, van de geleerde. Voor deze laatste is er echter een nieuwe taal ontwikkeld op internationale congressen, seminars, symposia, meetings, en in de eveneens internationale journals, reviews, annales en overige vakliteratuur. Hoe beperkt in geografisch opzicht de puur Nederlandse doctorandus ook is, zijn denkwijze en daaruit volgend taalgebruik stijgen gevaarlijk ver uit boven dit enge Nederlandse kader. Wie als fysischtechnoloog voor het badge-proces fluïdiseringstechnieken nodig heeft, wie als computer-cyberneticus een nieuwe device (zoals een interface) voor de data-storage ontwikkelt, wie als urbanisatie-planoloog naar een optimaal amoveringspatroon bij de renovatie van een saneringsgebied zoekt, kan zijn deskundig- | |
| |
| |
| |
heid pas bewijzen door méér dan het Nederlands te gebruiken. Het getuigt dan ook van groot onbegrip voor het leven en streven van de exclusivistische auteur dat er zoveel kritiek op dit gebruik van vakjargon gegeven wordt. Toch kan men geen richtlijnen of boeken over schrijven en rapporten opslaan of er wordt bestraffend over expertinees geschreven.
Ik citeer:
‘Omdat het gebruik van dit taaltje besmettelijk blijkt te zijn, willen wij er apart aandacht aan besteden, in de hoop dat u er na kennisneming van het volgende voorgoed een afkeer van hebt.’
En zeer typerend voor dit verschil tussen de levensbeschouwing van de exclusivist en die van de gewone man is ook:
‘De schrijver van expertinees probeert onbewust indruk op zijn lezers te maken, hen zo te overladen met zijn kennis dat ze het halverwege de tekst opgeven’.
Twee grove onrechtvaardigheden: de ware exclusivist gebruikt zijn moeilijke jargon niet onbewust: hij weet dat zijn woorden paarlen voor de zwijnen zijn.
En verder: de ware exclusivist wil in het geheel niet overdonderen. Wie, om een vergelijking te maken, staande aan de voet van de Domtoren in Utrecht achterover valt, als hij het topje probeert te zien moet de Dom niet verwijten dat hij hem probeert te overdonderen! Men zou de exclusivist hoogstens kunnen verwijten dat zijn gedachten hoger vliegen dan die van de gemiddelde lezer.
Uitzonderlijk is dan ook de visie van J. Bakker, die in Onze Taal, jaargang 33, de vraag beantwoordde: Hoe schrijf ik expertinees? In Amerika was hem reeds voorgegaan Brockway McMillan, die richtlijnen publiceerde voor het schrijven van Officialees, een taal die ontstaan is in Washington ‘waar het gevaarlijk is te zeggen wat je bedoelt, omdat iemand je aan je woorden zou kunnen houden’. We kunnen wel stellen dat het politieke peil
| |
| |
in Den Haag thans ongeveer tot de hoogte van het Washingtonse uit 1960 is gestegen, zodat ook hier richtlijnen niet overbodig zijn. Bakker wijst er terecht op dat ‘in Nederland het door McMillan beschreven taalverschijnsel niet onbekend is.
‘Vaak stuit men op teksten die geschreven zijn in het zgn. Expertinees, de meest gebruikte Rapportagetaal, verwant aan het oude Ambtoe en het Burokraats.’
In de richtlijnen die dan volgen, neemt het jargon, de vakterm, het moeilijke woord, een belangrijke plaats in. Aangezien ze zo uitmuntend zijn en van zoveel begrip voor het streven van ons, exclusivisten, getuigen, wil ik u enkele voorbeelden van Bakker niet onthouden.
‘GEBRUIK SUCCESWOORDEN
Sommige woorden zijn altijd goed: ze zijn machtig en veelomvattend; ze pretenderen een heleboel zonder veel te zeggen. Systeem is er een. Vergeet ook niet concept: het is abstract en diepzinnig. Gebruik het altijd in plaats van plan. Niemand houdt van een ‘plan’: het maakt medeplichtigen. Wat men wil is ‘het concept van een systeem’ of ‘van een programma’. Gestructureerd is ook een verrukkelijk woord, want intellectuelen gebruiken het. Allerlei chefs hebben het overgenomen van organisatieadviseurs en die hebben het geleend van sociologen. (En zoals u al vermoedde: die jongens hebben het gemaakt door een zelfstandig naamwoord te kruisen met de uitgang -eren). Let er niet op wat gestructureerd betekent; denk alleen maar aan indrukwekkende instituten, grote schrijfbureaus en duur inzicht in vage problemen. Als uw baan gestructureerd kan worden, maakt u een reuzesprong.
Sommige woorden hebben alleen maar succes omdat iedereen ze gebruikt, zoals communicatie, methodologie, infra-structuren, conditionering. Maar vergis u niet! Basis bijvoorbeeld is geen succeswoord. In een succeswoord zit alles panklaar, maar een basis moet altijd worden toegelicht, er moet iets op de basis staan. Net zoals bij situatie; dat is meer een kruispunt. Vergeet
| |
| |
ook niet de voorvoegsels zoals infra-, pre- en vooral multi- en de multi-functionele achtervoegsels -eel, -aal en -ief. Bijvoorbeeld: ‘In de pre-legale controversiële situatie rond de multilaterale aspecten van de Mammoetwet, geconditioneerd in de infrastructuren der educationele concepten van confessionele aard, waarin tevens de recentelijk toegenomen tendenties naar verticale migraties meespelen, treedt ook een gebrek aan een methodologie der groepsconfrontaties aan de dag’.
(Vertaling: Altijd hebben openbaar, rooms en christelijk elkaar al met schele ogen bekeken. Nu die Mammoetwet er is, zouden ze allemaal wel wat nieuws willen, want och ja, iedereen wil zijn kinderen via de school vooruit helpen. Maar ja, je hebt zo je oude principes. En hoe moet dat nou eigenlijk? Hoe kunnen ze opeens met elkaar gaan praten, zolang ze feitelijk nog meer tegenover elkaar dan naast elkaar staan? Daar ziet voorlopig niemand een gat in.)
Een ingenieur zei laatst: ‘Dat ding werkt niet als het krom wordt’. Maar hij leerde wel beter. Zijn laatste rapport luidde: ‘Het juiste functioneren van deze component is kritisch afhankelijk van een constante dimensionale integriteit.’
| |
V.5.
Het ARCHAISME en het gebruik van oude naamvalsvormen zijn twee middelen, die uitkomst kunnen bieden aan schrijvers die een vak zonder spectaculair jargon beoefenen. Vooral in de ambtelijke of juridische beroepen is het voor de functionaris, die in zijn stukken wil laten blijken dat hij wel degelijk een ingewikkelde en voor de moderne samenleving van belang zijnde functie bekleedt, vaak frustrerend dat hij niet goed kan concurreren tegen de internationale of Engelse terminologie van de technokraten der bêta - en gammawetenschappen.
Voor hem biedt echter het Nederlands zelf nog enkele subtiele onderscheidende kenmerken, waarmee hij het ouderwetsdegelijke karakter van zijn functie, en tegelijkertijd de onkreukbare, onbeïnvloedbare onpersoonlijkheid ervan in zijn schrifturen kan laten blijken.
De traditie is een hoofdbestanddeel van het gezag: wat zòveel jaren bestaat, kan niet slecht zijn. Dat geldt ook voor het oude woord, het archaisme. Want het is toch echt een andere gebeur- | |
| |
tenis als ‘Hare Majesteit gehuld in een exquise geheel van mauve satijn naar de zetel schrijdt’ dan wanneer ‘de koningin in een mooie paarse jurk naar een stoel loopt’ om te gaan zitten regeren.
Zo zijn er bij enig nadenken voor de exclusivist vele woorden te vinden, die distinctie aan zijn tekst verlenen. Enkele voorbeelden: alhoewel (i.p.v. hoewel), onderhavige (i.p.v. deze, dit), doch (= maar), welke (= die), alsmede, benevens en mitsgaders (= en), aanmerkelijk (= groot), schrijvens doen toekomen (= brieven sturen), bepaaldelijk (= bepaald), belendend perceel (= huis ernaast).
Dergelijke aristocratische termen zijn woorden vol oude waarden. Net als edelstenen komen zij het best tot hun recht in een zorgvuldige zetting. Voor de taalkundige zetting van archaïsche woorden lenen zich vooral de aanvoegende wijs van het werkwoord en oude naamvalsvormen. De gewone Nederlander kent als bruikbare aanvoegende wijzen alleen maar ‘Leve de Koningin’ en ‘men neme een snufje peper’. Voor de exclusivistische auteur zijn echter ook nog heel goed bruikbaar: men gelieve aan te treffen, er zij, wellicht ten overvloede, op gewezen en voorts moge er op gewezen worden. Vooral voor de wiskundig georiënteerde schrijver moge er hier nog op gewezen worden dat zij een van de weinige woorden is die in wiskundige dictaten verwerkt kunnen worden!
Veel ruimer, en toch suggestief, zijn de gebruiksmogelijkheden van de oude naamvalsvormen. Vooral lidwoorden (der, des, ener), voornaamwoorden (zijns, mijnent, wier, dier, diens, dezer, uwer, onzer, etc.) en in mindere mate zelfstandige naamwoorden ('s Rijks, huizes, mate) lenen zich tot verbuiging.
Amateurs op dit terrein hebben door een onmatig gebruik van haar en onjuiste combinaties als ten allen tijde deze verbogen vormen enigszins in discrediet gebracht. Wie echter zorgvuldig formuleert en goed gebruik maakt van het advies en de lijst uitdrukkingen die de onvergetelijke Veering in zijn boek ‘Spelenderwijs zuiver Nederlands’ geeft, kan heel wat bereiken. Zijn lijst is te lang om over te nemen, zijn advies niet.
| |
| |
‘Leer de te-ter-ten-lijst niet uit uw hoofd, u kunt uw tijd en energie aan iets beters besteden, maar veronachtzaam deze aardige uitdrukkingen ook niet! Met beleid gebruikt, kunnen ze uw betoog doorspikkelen met de charme van de ouderwetse stijfheid: een beetje pluche tussen het plastic. ‘Speech’ maar niet meer bij de toost aan het diner: prosit, daar ga je, maar laat uw gastvrouw versteld staan van uw gevoel voor stijl: Ik ledig dit glas te uwen gelukke.’
Ten bewijze van de waardigheid en deftigheid die een goede exclusivistische auteur vermag te suggereren met een combinatie van de in deze paragraaf genoemde middelen, moge ik hier volstaan met het geven van enkele navolgingswaardige voorbeelden. Heel eenvoudig is deze: ‘Te dezer zake moge voor nadere bijzonderheden worden volstaan met een verwijzing naar de toelichting bij het aangiftebiljet Inkomstenbelasting’.
Aardiger is al de volgende openingszin uit een ambtelijke brief:
‘Ten vervolge op het gestelde in het door u doorgezonden schrijven van een anonieme inwoonster van Rucphen inzake te korte groentijden voor overstekende voetgangers op het onderhavige punt deel ik u het volgende mede.’
Beslist zeer stijlvol is reeds het volgende fragment te noemen uit een circulaire voor huiseigenaren, zoals dat door een gemeentelijke dienst Bouw- en Woningtoezicht wordt gebruikt. Let er wel op dat in dit fragment de woorden ‘minder formele weg’ niet ironisch zijn bedoeld.
‘Alvorens nu burgemeester en wethouders dezer gemeente te adviseren, krachtens de hun door de Woningwet opgelegde taak een tot u gerichte aanschrijving uit te vaardigen, wil ik u gaarne langs deze minder formele weg op de bovenomschreven situatie attenderen. Ik zal het op prijs stellen, binnen 10 dagen na heden enig bericht te dezer zake van u te ontvangen, met name over de maatregelen die u te dezer zake hebt genomen, of - eventueel - de bijzondere omstandigheden, die u totnogtoe hebben verhinderd, het nodige te verrichten.’
| |
| |
Beslist magistraal van toon is ook het volgende fragment uit een hier al vaker geciteerd rapport van de Academische Raad over het postacademisch onderwijs. Wie ooit Prof. mr. I.A. Diepenhorst heeft horen spreken, zal weinig moeite hebben in dit fragment zijn enigszins nasale geluid en volmaakt 19e-eeuwse stijl te herkennen. Hij was dan ook de voorzitter van de commissie die het rapport produceerde. Ofschoon het woord magistraal van magister stamt, en niet van de magistraat, valt dat bij sommigen gelukkig samen.
Wie derhalve als exclusivistisch auteur begint met zich toe te leggen op dergelijk taalgebruik, kan wellicht op een magistraatsfunctie rekenen!
WAT TE VERSTAAN ONDER POSTACADEMISCH ONDERWIJS Het postacademisch onderwijs beoogt de vermeerdering van kennis en vaardigheden van hen, die na een afsluitend examen de universiteit of hogeschool verlaten hebben en die maatschappelijke vakken en beroepen dan alleen ter hand vermogen te nemen, wanneer zij hun wetenschappelijke scholing met andere hulp op peil houden of deze weer op peil laten brengen. De bredere doelstelling noopt ertoe niet enkel aan hen, die een strikt wetenschappelijke universitaire opleiding genoten, te denken, maar de toegang voor een ruimere schare dan voor hen die een academische titel dragen, te openen. Degenen wier loopbaan hen op enigerlei manier tot plaatsen voerde, waarop zij niet aan elementaire maar aan voortgezette wetenschappelijke vorming behoefte hebben, behoren ook aan bod te komen. Dus zullen met academici gelijk te stellen personen - waarbij in het bijzonder gedacht wordt aan hen, die het hoger beroepsonderwijs hebben doorlopen - zeer beslist onder de categorie van gegadigden te begrijpen zijn. Het is dus zaak zich steeds voor ogen te stellen dat het post-academisch onderwijs een wellicht brede groep van personen wil bestrijken die het academisch onderricht in hun jongere jaren niet hebben kunnen of willen volgen maar door hun maatschappelijke loopbaan een feitelijke gelijkstelling met academici bereikten.
| |
| |
| |
V.6. Het eufemisme
Betekeniswijzigingen en het eufemisme zijn twee taalmiddelen, waarmee de exclusivist van oudsher veel heeft weten te bereiken. Het merkwaardige is echter dat dit alleen geldt voor mensen in een politieke of beleidsfunctie. De exclusieve vakspecialist heeft meestal voldoende puur jargon bij de hand om de nodige indirecte toegankelijkheid van zijn tekst te bereiken.
Voor de oplettende personeelsbeoordelaar is het veel voorkomen van eufemistische uitlatingen in teksten van technici of stafmensen in het algemeen dan ook een uitstekende indicatie dat de betrokken functionaris voor een lijnfunctie geschikt is.
De ware eufemist is zich er van bewust dat het tot de stilistische rijkdom van een taal behoort, dat een gedachte vaak op allerlei manieren verwoord kan worden, zelfs door op het eerste gezicht geheel tegengestelde betekenissen in te voeren. Bovendien profiteert hij van de associatieve waarde die ieder woord naast zijn letterlijke betekenis ook heeft. Het moet voor de overheidsvoorlichter, de politicus, de hogere beleidsambtenaar toch iedere keer weer een triomf betekenen als zij niet direct in hun ware bedoelingen doorzien worden.
‘Het gaat er niet om mijn woorden letterlijk te nemen, het zijn slechts losse gedachten; waar het om gaat zijn de daaraan ten grondslag liggende algemene ideeën die slechts na breed overleg tot concretere beleidsvoornemens kunnen leiden.’
Aldus onthulde minister Den Uyl in januari 1976 in een poging eerdere onhandige uitspraken te verbloemen. De man (ambtenaar of minister) die in Den Haag de term ‘beleidsombuiging’ introduceerde, heeft daarmee zeker twee jaar kostbare speelruimte voor het ministerie gewonnen; pas daarna had men door dat het ‘bezuiniging’ betekende en ging men protesteren.
In onze overbevolkte samenleving, met zijn waanzinnig grote hoeveelheid dagelijkse sociale kontakten, is er ook een zekere behoefte aan het eufemisme.
‘We hebben hier te doen met een te waarderen streven niet
| |
| |
alleen zichzelf, maar ook anderen voor het kwetsen van gevoeligheden te behoeden’,
zoals Damsteegt over het eufemisme opmerkt.
Wij handhaven weliswaar de rangen en standen, maar noemen ze anders, mooier. Of is er geen sociale vooruitgang te vinden in de reeks: meid, dienstbode, werkster, het meisje, hulp (in de huishouding), de interieurverzorgster? En is het in het onderwijs niet veel prettiger om als studerende en docent met elkaar te overleggen dan als leerling en leraar?
Hoe harder het eigenlijke woord en de bijbehorende daad zijn, hoe verstandiger de exclusivistische auteur er aan doet een eufemisme te bezigen. Vooral de overheidsvoorlichters van oorlogvoerende naties hebben op dit punt uitstekend werk geleverd. Goebbels was een meester in zijn vak. Voor de moderne voorbeelden wil ik hier graag nog enkele woorden aanhalen van K. Koch, die in Maatstaf iets over woordgebruik in de politiek publiceerde.
‘Woorden verwijzen niet alleen naar verschijnselen in de werkelijkheid, maar bezitten ook - zoals boven reeds meermalen is aangeduid - een emotionele component. Zij roepen naast een verwijzing naar feitelijkheden positieve of negatieve betekenisassociaties bij lezer of luisteraar op. Vrede verwijst bij voorbeeld naar een feitelijke situatie, waarin grootscheeps geweld afwezig is en de voorwaarden voor een menswaardig bestaan aanwezig zijn, maar roept ook allerlei positieve gevoelens (‘goed’, ‘nastrevenswaardig’ etc.) op. In het politieke spraakgebruik nu wordt vaak de positieve of negatieve betekenisassociatie van een bepaald woord losgemaakt van de feitelijke component ervan en vervolgens wordt met behulp van die positieve of negatieve betekenisassociaties een bepaalde gedragslijn, die weinig of in het geheel niet overeenstemt met de feitelijke betekenis van het woord aangevallen of verdedigd. In het belang van de vrede - om maar even bij dit voorbeeld te blijven - werden zo talrijke grote en kleine oorlogen gevoerd èn gerechtvaardigd. Pacificeren, tot vrede brengen, betekende in Vietnam het uitmoorden en het in
| |
| |
| |
| |
concentratiekampen onderbrengen van een opstandige plattelandsbevolking.
Dit manipuleren met de positieve of negatieve betekenisaspecten van woorden is één van de meest kwalijke en tegelijk één van de meest voorkomende misbruiken in het politieke spraakgebruik’.
Dit ligt voor de hand, het is immers een zeer tijdsbesparende en effectieve truc. Zonder een doortimmerde redenering over alle voor- en nadelen op te zetten raakt men bij de medestander een gevoelige snaar, verkoopt men de tegenstander een fikse trap in de weke onderbuik en behaalt men een eenvoudige en afdoende overwinning in het politieke debat.
Heel lang kon men zo in de Verenigde Staten door een plan voor een redelijke oudedagsvoorziening socialistisch te noemen de handen op elkaar krijgen en hoefde men verder geen ingewikkeld betoog te houden om duidelijk te maken, dat het plan verworpen moest worden - ook al wist geen van de toehoorders verder wat onder socialistisch verstaan moest worden, behalve dan dat het van de duivel kwam.
Gezien de algemene afkeer van oorlog en geweld zal wel niemand bezwaar tegen een beperking van de bewapening hebben. Integendeel, iedereen zal zoiets van harte toejuichen. Het is propagandistisch dan ook heel handig om accoorden, die naar ik begrepen heb een uitbreiding van de bewapening inhouden aan te duiden als ‘Accoorden omtrent Beperking van Strategische Wapens’ (SALT). Dat klinkt dadelijk al heel wat sympathieker en voorkomt allerlei lastige vragen.’
| |
V.7.
Wie het breed heeft, laat het breed hangen, is een gezegde dat over het algemeen in onze materialistische samenleving toegepast wordt op het financieel gedrag van de medemens. Nu is het ook vaak zo dat wie geld heeft, ook macht heeft in de maatschappij. Omdat deze handleiding vooral nuttig kan zijn voor gezags- (en machts-) dragers, die van nature een exclusieve plaats innemen, verdient het aanbeveling het hierboven genoemde gezegde óók toe te passen op het verbale gedrag. Wie het breed zegt, veel woorden gebruikt, lange zinnen gebruikt, toont een
| |
| |
brede visie; zo hebben reeds vele geslaagde exclusivistische auteurs de oud-vaderlandse wijsheid vertaald. Ook hier speelt de suggestie weer een belangrijke rol. Woorden zijn de materialisering van gedachten, en wie dus vele woorden gebruikt, suggereert daarmee vele gedachten te hebben. En gelukkig is het hebben van gedachten, naast spieren en geld, in onze maatschappij nog steeds een kenmerk waarmee een auteur zich kan onderscheiden, kan distingeren. Zo zal een ervaren gezagsdrager of openbare woordvoerder nooit eenvoudig met ‘ja’ of ‘nee’ antwoorden op een vraag van onderdaan of interviewer. Welke mogelijkheden hier liggen, demonstreerde bijvoorbeeld Mr. Luns in een vraaggesprek over normalisatie in de NAVO. De vragen zijn verkort, de beide vertalingen van ‘ja’ zijn letterlijk.
Vraag: Is dat een groot gevaar?
Antwoord: Dat is een aspect, waarin u gelijk hebt.
Vraag: Is Amerika überhaupt tot aanpassing bereid?
Antwoord: Daar kan ik u een positief antwoord op geven.
Voor de beginnende exclusivist zijn ‘zeker’ en ‘inderdaad’ natuurlijk ook niet onaardig, vooral als ze gecombineerd worden met een herhaling, in de bevestigende vorm, van de vraag.
De brede ontplooiing der gedachten, die zich uit in het ruime woordgebruik, pleegt bij verbaal minder begaafden en de ‘kort is krachtig’ denkers uit de militair-industriële complexen wel eens tot irritatie te leiden. Vandaar de negatieve lading die het woord ‘breedsprakig’ heeft gekregen. Waar over communicatie-stoornissen wordt gesproken, is minstens zo vaak sprake van het gebruik van te weinig woorden als van een te veel. In een eerdere paragraaf (hoofdstuk IV, paragraaf 8.) hebben we de suggestieve kracht van de lange zin reeds vanuit de constructieve hoek belicht. Maar ook stilistisch is de lange zin een middel om de brede, rustgevende grandeur te suggereren, waar de exclusivist óók als hij schrijft met graagte naar zal streven. Er is dan ook niets op tegen als in de notulen van een vergadering in plaats van de kille zin:
| |
| |
‘De voorzitter opende de vergadering en dankte voor het gegeven vertrouwen’
de meer uitgewerkte verklaring opgenomen wordt:
‘Nadat de voorzitter de vergadering op de gebruikelijke wijze met enkele welgekozen bewoordingen geopend had, meende hij wel te mogen stellen dat hij de in verheugende hoeveelheid aanwezige leden mocht bedanken voor de in de vorige vergadering in zo ruime mate gegeven blijken van het vertrouwen, dat ze in hem, en daarmee ook zijn medebestuurders, gesteld hadden.’
Pas uit deze tweede versie treedt de voorzitter als een behoedzaam optredend en beminnelijk mens naar voren! En van welk een indrukwekkende greep op de politieke en maatschappelijke achtergronden van het dagelijks nieuws getuigt niet de volgende commentaarzin:
‘Doordat de revisionistische organisatoren van het wereldcongres zich tot gewillige handlangers van de Baathistische repressie ook in Berlijn hebben gemaakt, werd de idee van het socialistische internationalisme van de solidariteit met de, vaak nog nationalistisch gearticuleerde, voor hun sociale zelfbestemming en bevrijding strijdende volkeren (waaronder behalve het Palestijnse ook het Koerdische) tot een van medeplichtigheid en belangengemeenschap met regimes en regeringen, van welke aard zij ook mogen zijn, geperverteerd (zie ook de toenaderingspogingen tot Perzië en Turkije).’
Geheel gespeend van begrip voor het streven van de exclusivist is het commentaar dat Damsteegt, aan wie ik dit voorbeeld ontleen, verbindt aan deze zin.
‘De bepaling ook in Berlijn staat hierin op een vreemde plaats, de zin tussen haakjes (zie ook... Turkije) komt als het hinkende paard achteraan en wie niet ziet dat een in tot een van medeplichtigheid... enz. met de ee van geen gelezen moet worden
| |
| |
en niet met de klinker van de, raakt onherroepelijk het spoor bijster.
Grammaticaal echter klopt alles uitstekend, evenals in de eerste zin, en waarschijnlijk hebben de makers hun knutselwerkje na afloop met enige voldoening bekeken. Maar dat is een voldoening die de lezer niet deelt. Die is gebaat met zinnen die hij meteen kan overzien!’
Voor een laatste voorbeeld, dat laat zien hoe de samengestelde, ingewikkelde zin een bewijs is voor een zorgvuldig overwegende geest, nemen we nog eens het artikel over taalgebruik in de politiek van K. Koch. Wie in Nederland regeringsverantwoordelijkheid draagt, zal ervaren dat we in een zeer pluriforme samenleving zitten, waar goed bestuur alleen mogelijk is en stand kan houden, indien met vele en veelzijdige belangen rekening wordt gehouden bij het nemen van beslissingen. Welnu, als er één partij is die veel verantwoordelijkheid heeft gedragen de laatste decennia, dan is dat de K.V.P. In het taalgebruik van deze partij vinden we dan ook zeker deze veelzijdigheid terug in de gekozen formulering. Koch, die als rationalist niet van deze partij houdt, geeft in zijn volgende fragment niettemin enkele voor de exclusivistische auteur zeer inspirerende voorbeelden van de pluriforme formuleringstechniek.
‘Op grond van de eerder uiteengezette relatie tussen karakter en inhoud van woord en taal en de sociale omstandigheden, waarin zij gebezigd worden, mogen we verwachten, dat in het taalgebruik van een bepaalde politieke stroming zich de politieke ideologie en het politieke gedrag van die stroming weerspiegelt. Dat is dan ook het geval. Zo is het taalgebruik van zo iets glibberigs, ontwijkends en weifelmoedigs als de K.V.P. geheel in overeenstemming met het gedrag van die partij. Met de ene hand wordt geheel teruggenomen, wat met de andere gegeven is, mits natuurlijk - dat spreekt vanzelf, hoewel met veranderende omstandigheden rekening gehouden moet worden - de derde hand in de boezem van de paus een oplossing vindt, die een andere verdeling, waarbij het reeds bereikte niet mag worden aangetast, aanvaardbaar
| |
| |
maakt. Dat spreekt dus vanzelf. Anderzijds is het tegenovergestelde natuurlijk ook juist, al blijft het natuurlijk een probleem om de zon en de maan op één foto te krijgen, tenzij het flitsapparaat kapot is en de schemerlamp voor een tegenlicht-effect zorgt.’
Ook voor andere doeleinden en beleidsvisies dan die van het katholieke volk is deze taaltechniek bruikbaar, zoals de goede exclusivist uit ervaring zal weten.
| |
V.8.
‘Het stervende werkwoord’ is de titel van een uitgebreid en interessant artikel van J. Veering, waarin hij de taal der technocraten ontleedt (Onze Taal, jrg. 38, no. 9, sept. 1969). Voor de aankomende exclusivist en deskundologisch georiënteerde schrijver zeer lezenswaardig!
De titel ontleent Veering aan een belangrijk kenmerk van wetenschappelijke taal: het streven naar substantivering van het werkwoord. Het is een internationaal verschijnsel, dat ook voor Engels, Duits of Frans op te merken valt. Wie derhalve zorgt dat het kenmerk in zijn geschriften te vinden is, toont daarmee direkt aan dat zijn denken zich op internationaal en wetenschappelijk verantwoord niveau afspeelt. Het verschijnsel, waar het hier om gaat, is dat een werkwoord (meten) vervangen wordt door een zelfstandig naamwoord (metingen) en een veel minder sprekend werkwoord (doen, verrichten). De grote stilistische voordelen daarvan zijn, dat de tekst enerzijds een grotere abstractie en analytisch vermogen van de auteur demonstreert en anderzijds de auteur zelf minder aanwezig is, hetgeen de exclusivist ook na streeft om persoonlijke kritiek te vermijden.
Prachtige voorbeelden van deze moderne, wetenschappelijk en zakelijke stijl zijn de volgende twee zinnen, die ik met het bijbehorende commentaar aan het artikel van Veering ontleen. Terecht wijst hij er door het noemen van de aantallen woorden al op dat de combinatie van lange zin - naamwoordelijke stijl pas ècht voor een voldoende exclusiviteit zorgt!
‘De door de boorploegen te verrichten boringen moeten ten dele worden beschouwd als behorende tot het onderzoek, namelijk verkenning van de ondergrond mede ten behoeve van de inter- | |
| |
pretatie van de uitkomsten van de geo-elektrische metingen, het inrichten van putten voor het waarnemen van stijghoogten van het grondwater en het nemen van monsters van het grondwater. Zesenvijftig woorden, één gezegde (moeten worden beschouwd), zestien zelfstandige naamwoorden.
Een derde voorbeeld:
In de literatuur betreffende het gebruik van de verreschrijver bij de exploitatieverrichtingen wordt gewezen op de centralisatie en de rationalisatie van het onderhoud en de geringe groei van het onderhoudspersoneel, vergeleken met die van het net.
Zesendertig woorden, waarvan tien zelfstandige naamwoorden, negen voorzetsels en één werkwoordvorm (wordt gewezen).’
Na enkele Engelse voorbeelden en besprekingen van de kritiek op een dergelijke stijl, geeft Veering dan o.a. het volgende commentaar. Behalve een inzicht in de achtergronden van dit stilistisch verschijnsel toont hij gelukkig ook begrip voor de positieve effecten ervan. Vooral zijn inzicht dat met deze zinsbouw ‘een zekere waardigheid van de handeling tot uiting komt’ is voor ons streven uiterst nuttig.
‘Naarmate het maatschappelijk leven ingewikkelder is geworden, neemt de behoefte aan abstractie in de taal toe; men kan dit o.a. vaststellen aan de frequentie (óók in het gewone gesprek) van woorden en uitdrukkingen als: factor, element, mate, graad, in de sector van, in het vlak van, (tijd)technisch gezien, grootheid. Je kunt in plaats van “het is onmogelijk” een trapje hoger gaan en zeggen: “het behoort tot de onmogelijkheden”; in plaats van “de club speelde beter voetbal” komt “voetbaltechnisch gesproken vertoonde de club een hoge mate van superioriteit”; in plaats van “steeds meer mensen hebben televisie” komt “het televisiebezit begint een massakarakter te krijgen”; in plaats van “populariteit is veranderlijk” komt “politieke populariteit is een veranderlijke grootheid”. Bij deze voorbeelden zijn de werkwoorden wat hun betekenis betreft “on belangrijk” geworden, ze “verbleken”, ze zijn een soort hulpwerkwoord bij het zelfstandig naamwoord. In het zelfstandig naamwoord zit het voornaamste van de zin:
| |
| |
we kiezen nieuwe kamerleden (het werkwoord doet het) - een verandering in de samenstelling van de kamer vindt door verkiezingen plaats (de zelfstandige naamwoorden doen het). Dit verschijnsel past in het beeld dat de moderne taalontwikkeling te zien geeft: er is een streven naar nauwkeuriger analysering: de “hulpwerkwoorden” geven schakeringen. Vergelijkt u eens:
ten uitvoer brengen - uitvoeren
in beschouwing nemen - beschouwen
in gebruik nemen - gebruiken
in berekening brengen - berekenen
tot ontwikkeling brengen - ontwikkelen
Als omschrijving van de lijdende vorm zien we het type, bijvoorbeeld in:
in behandeling komen - behandeld worden
in toepassing komen - toegepast worden
in bespreking komen - besproken worden
De kern is een zelfstandig naamwoord: stilstand, werking, contact, beweging: de hulpwerkwoorden geven een bepaalde schakering aan het begrip: tot stilstand komen (brengen), in werking stellen, in contact komen (brengen), in beweging zetten.
Sommige stijlcritici zien in die omschrijving een typisch voorbeeld van de bureaucratische stijl: gewichtig doen, een woordengordijn om het begrip spuiten. Het blijkt echter dat zo'n kritiek in menig geval eenvoudig ernaast is. Het gebruik van de hulpwerkwoorden en de voorzetsels (in werking, tot stilstand, tot ontwikkeling) heeft de mogelijkheid tot een nauwkeuriger analyse van het aan te duiden feit geschapen.
In behandeling brengen, nemen geeft een fase aan, het aspect van de voorbereiding, van de trapsgewijze bespreking komt erin tot uiting; het simpele werkwoord behandelen doet dit niet, althans niet zonder nadere toevoeging.
Dit type kan nog het voordeel hebben dat er door de omschrijving een zekere waardigheid van de handeling tot uiting komt. De minister zette de machine aan is goed voor de huiselijke handeling, de minister stelde de machine in werking is de officiële daad. Zo kan men zijn teleurstelling, zijn spijt, zijn
| |
| |
deelneming tot uitdrukking brengen’.
Van nog veel méér begrip voor de waardevolle effecten die de exclusivist met het middel der naamwoordelijke stijl kan bereiken, getuigt het advies ‘Pas op voor werkwoorden’ dat Bakker in april 1964 in hetzelfde blad Onze Taal publiceerde. Hij werkt daarbij enkele voorbeelden uit en de diverse stadia van terugtrekking van de auteur uit zijn tekst zijn op zeer overtuigende manier gedemonstreerd.
‘PAS OP VOOR WERKWOORDEN’
Ze compromitteren u (zijn compromitterend voor uw persoon). Probeer u te beperken tot hebben, zijn en vooral worden, want daarbij zijn altijd andere woorden nodig. Een opzichter gaf iemand eens een baantje. Na overleg met Personeelszaken herzag de opzichter zijn besluit en hij gaf de man een ‘aanstelling’. Gelukkig wist de afdeling Publiciteit beter en schreef dat de employé werd aangesteld. Juist op tijd maakte iemand er nog van: dat de employé een functie kreeg in het defensieproduktieprogramma.
Als het met de hulpwerkwoorden niet gaat, probeer het dan met abstracte vormen. Je kunt op allerlei manieren een activiteit uitdrukken zonder precies toe te geven dat er werkelijk iets is gebeurd en wie wat deed.
Veronderstel, dat u de kleuren van verschillende stroken met elkaar heeft vergeleken. U kunt gemakkelijk verbergen wie dat deed door te zeggen: ‘Kleurenmonsters van verschillende proefstroken werden vergeleken’. Dit is niet zo scherp meer; toch is het nog te direct en op de man af. Uw superieuren zullen de voorkeur geven aan: ‘Een vergelijking van kleurenmonsters van verschillende proefstroken werd verricht’. Hier is de activiteit wat kalmer. Maar als het om een eindrapport gaat, is het beter zich te verstoppen achter: ‘Door onderlinge proÄ—tkleurenstrokenvergelijking kon worden vastgesteld dat...’. Nou heeft niemand iets gedaan; er is zomaar iets gebeurd, iedereen gaat vrijuit. En juist omdat niemand iets heeft gedaan, hoeft ook niet beschreven te worden hoe het gedaan is. Dus een rapport minder en minder kans op kritiek.
| |
| |
(Tussen haakjes: nooit toevoegen dat de twee monsters verschilden; zeggen dat de kleuren verschillend waren is het uiterste.)’
Een uiterst leerzaam en stimulerend stukje voor de jonge academicus, die zijn deskundige status ook verbaal wil cultiveren. En voor alle anderen die tot verantwoordelijkheid zijn geroepen, of dat willen worden.
| |
V.9.
MENGELWERK is een zo langzamerhand archaïsch aandoende term uit de poëzietechniek, waarmee het gedeelte van de kloeke in leer gebonden dichtwerken werd aangeduid dat de restanten bevatte, de verzen over onderwerpen die niet in een andere categorie ondergebracht konden worden.
Omdat deze grammatica slechts een kleine grammatica van de waanzin wil zijn, blijven er nog vele stilistische restanten te bespreken. In deze paragraaf daarom een laatste greep uit het arsenaal van stilistische middelen, die de exclusivistische auteur kan aanwenden om zijn tekst boven het grauwe gemiddelde der duidelijkheid te verheffen.
Zo is het verstandig een tekst te verrijken met vele bijvoeglijke bepalingen. Niemand geeft iets om een zelfstandig naamwoord zonder een bepaling, ook al is het nog zo'n indrukwekkend woord. Zo is het vanzelfsprekend dat een component in een systeem hoort. Zeg echter tòch steeds: een component van het systeem of liever nog: een systeemcomponent.
Zo is het ook verstandig af en toe eens af te wijken van de meest voor de hand liggende volgorde der zinsdelen. Dit dwingt de lezer zich rekenschap te geven van de samenhang in de verstrekte informatie, en voorkomt het begrijpend en oppervlakkig lezen van de insider. Wie zegt: ‘Als ervaren beoordelaar van complexe organisatiestructuren vind ik hem toch minder geschikt’, laat wijselijk in het midden wie nu eigenlijk over de gevraagde ervaring beschikt.
Aardig is ook het kwantitatieve verschil tussen de volgende twee zinnen: ‘Amerika heeft in 1917 en in 1941 tot tweemaal toe stelling moeten nemen in een Europees conflict’.
| |
| |
‘Amerika heeft tot tweemaal toe, in 1917 en in 1941, stelling moeten nemen in een Europees conflict’.
Heel aardig zelfs is het gebruik van woorden en uitdrukkingen die een soort universele betekenis hebben. Het toepassen ervan suggereert dan ook een universele denkwijze, waarmee de auteur de zaken uit hun individuele actualiteit verheft naar het niveau der algemene waarheden. De cliché's en passe-partouts accentueren de onpersoonlijke waardigheid van de gezagsdrager.
Aan uitdrukkingen als: ‘in een wezenlijke behoefte voorzien’, ‘aan een nadere beschouwing onderwerpen’, ‘streven naar een stuk openheid’, ‘de nodige stappen ondernemen’, ‘enkele aspecten verdienen nadere toelichting’, en dergelijke herkent men de stijl van de ervaren leider van een organisatie die de moderne democratische overlegprocedures hoog in haar vaandel voert.
Het beste van alle passe-partouts is wel t.a.v. ofwel voluit ten aanzien van. Hiermee kunt u vrijwel alle voorkomende voorzetsels vervangen door een ruimere woordgroep.
liefde t.a.v. de medemens (voor)
samenwerking t.a.v. anderen (met)
een gesprek t.a.v. de inkomenspolitiek (over)
afkeer t.a.v. de seksualiteit (van)
haat t.a.v. loslopende honden (tegen)
Zo is het ook aardig om iets van de klassieke rethorische middelen, die nog te vaak uitsluitend in de pure literatuur toegepast worden, ook in uw vakliteratuur toe te passen. Nog altijd stoelt onze cultuur op die der oude Grieken en Romeinen, ook onze schrijfcultuur. En wie anders dan de exclusivist is in staat dit eeuwenoude verband ook in zijn tekstverband tot uitdrukking te brengen? Voeg eens een rethorische vraag in: de lezer zal écht denken dat u hem wilt aanspreken. Gebruik eens een naam uit de oude mythologie en godenwereld, tussen die der moderne Nobelprijswinnaars. En bereken het effect van de herhaling, in zinsbouw, woordkeus en aanvang der alinea's.
De taalkundige doos van Pandora is echter nog lang niet van zijn
| |
| |
| |
| |
inhoud ontdaan; de ijverig aan zijn status werkende exclusivist kan uit de overige literatuur nog vele plagen putten om zijn kwaliteiten aan het lezerspubliek te suggereren.
En als laatste rest ons dan, evenals Pandora, nog altijd de hoop. De hoop dat de lezer begrip zal tonen voor het zorgvuldige en moeizame schrijfwerk van de deskundige. En de hoop dat de exclusivist met behulp van dit boekje wat bewuster en succesvoller zijn zegenrijke verbale activiteit kan voortzetten.
|
|