eenvoudig, zacht voort. Zóó: zonnig, stil-landelijk, klaar van eenvoud zijn de vlaamsche schrijvers. 'n Tint van den vlaamschen bodem, 'n geur van 't vlaamsche volk - dat alleen in de steden aan 't ontwaken gaat - ligt over hun werk. Zilvrend en groenend geëts van Vlaanderens lokkende kleurenrijkheid met middenin als 'n zwart dingje, het kleine figuur van 'n mens...
Eentoonig grijs-blauw, hoog van zware winden die waaiën, en bruischend zwieren langs wijde polders, doorzengd van water-geuren, doorschokt van dreunend stadsleven, woelend, zwaar, overweldigend, hangen in Noord-Nederland de breede luchten, 't Is 'n sober, plomp, ruw buitenleven, met koude winters en natte zomers; hard klompgeklots dat ijlend door de lucht klabettert: stil, nijdig, morsend wroeten. De steden geweldig van leven, magnetisch aansnokkend de menschen-lijven: één gewriemel van geleerde menschen, één gestommel van bewuste arbeiders die aan 't vechten gaan. 'n Vaak-treurige grijsheid hangt in de menschen, maakt de landen kil en de steden droef.
Zóó: zwaar, geweldig, wind-door stoven zijn de Hollandsche auteurs, 'n rijk blauwe kleur hangt over het Noorden, waarin somber en zwart de silhouetten staan van compacte huizenrompen, verre lijn-ombogen landen, zware, gebukte menschen-figuren... Rijp van kleureneenvoud, zwaar van grijsheid en leven: Zuid en Noord. Landen om welig te baren vruchtbare, intense, diepvoelende kunstenaars.
Edoch, heeft die strijd van toen, om 't welig en vrij gebruik der taal, hen misleid tot 'n te groote liefde voor taal, énkel taal; of heeft de lokkende kleurenrijkheid, bij d'eenen, de wriemel van leven bij d'anderen hen bevangen, en weerhouden van dieper doordringen? - 't Feit staat er, de talrijke schare letterkundigen zijn voor 't allergrootste deel woordkunstenaars, goochelend en spelend met knap gevonden uitdrukkingen, pralend met 'n taal vol sierlijke zwaaiën en kleurige bochten, 't Feit staat er: er is geen voelen of beelden van leven- innerlijk ziele of hartstochtleven; bij d'aller meesten, alleen 'n zien van buiten af, 'n typeeren van gevallentjes, geen doordringen.
Bij velen der vlamingen staat de taal heerlijk-lyrisch te zingen, doch 't is helaas niet meer dan 'n zang. De woorden zijn gestapeld in hersenloos vermaak, de woorden alleen opzichzelve beduiden schoonheid. Zoo zijn er vlaamsche werken met 'n trachten naar psychologische beelden, waarin met drie lijnen de psychologie, de gedachte, het leven-voelen, krachtloos wordt neergesameld, terwijl aan den kader, aan het midden waarin het beeld zich beweegt, heele bladzijden worden besteed.
O, ik heb 'n groote vereering in me voor de taal en de woorden. Hoe lyrischer de zang zwelt, hoe heviger 't beeld gesmeed in woorden, hoe schooner, hoe welluidender het werk wordt. Maar met 'n rijke taal, moet niet kwistig gemorst worden om te etsen, enkel te etsen de uiterlijkheid, het uitzicht der dingen.
Schijnt het nù dat bij de Noord-Nederlanders de letterkunde heel wat meer om 't lijf heeft, dit is niet zoo. Wie 'n oogenblik verblind wordt door zware woorden-stapels, daar waar in schijn wordt gehouwen diep leven, opene brutaal de oogen. Hij bemerkt dan, hoe 't is één getypeer van gevallentjes, van geziene toestanden en waargenomen voorvallen; wordt daaraan meer relief gegeven door wat uit de werkelijkheid overgenomen platheden, goor omwerkt door des schrijvers fantaisie, het draagt hier ook geen waar, innerlijk leven, geen gedachte.
Niet in Holland alleen, maar ook bij sommigen in Vlaanderen, is al te duidelijk waar te nemen, 'n schijn van realisme dat groflieid wordt. Het is één azen op typische en komische, prikkelende of stekende wellust-dingetjes, die perversen tot smullen aanlokken, blootleggen de ontaarding van den mensen in den schrijver.
Realisme. Waarom baart dat woord nog steeds 't idee van grofheid en vuilheid? Realisme: werkelijkheid, is een woord dat of tot de kunst niet behoort, ofwel er heelemaal in opgaat, en dan vanzelf, als onderdeel der kunst, erin verdwijnt? Want, is niet alles