-114- ‘Ons doel’ [Programmaverklaring van De Menschheid]
Het is nu eenmaal zoo 'n gewoonte bij ons, menschen, dat elke daad, de goede lijk de slechte, zijne verantwoording moet klaar hebben. Wij willen voorzeker aan deze gewoonte geen afbreuk doen om twee voordeelige redenen; 1o omdat zij vermijden doet elk wanbegrip en valsch eigen-oordeel; 2o omdat zij kans biedt een diepere blik te slaan in de goede zijde der daad zelve.
Wij wensche[n] dus, in korte trekken, het bestaan van ons blad te rechtvaardigen.
Op den volop aan gisting zijnden vlaamschen taalstrijd is de gelegenheidspreuk toepasselijk: ‘twisten en vechten vormen een al te krommen weg tot het bereiken eener uitkomst. Alleen de daad bekroont de gedachte;’ - maar waar blijft de daad?
Dat een groot deel van het vlaamsche volk nog zoo oneindig gehecht is, of beter gezegd, steeds den voorkeur geeft aan vreemde letterprodukselen, is helaas maar al te waar, doch aan wie de schuld? De schuld ligt ongetwijfeld aan den letterstroom die ontspringt in den vreemde om ons hier te verzwelgen. Doch wederom: aan wie deze schuld? Aan onze overschilligheid die overst[r]ooming te dijken. Het volk vraagt naar letterkunde, dat is onbetwistbaar, en onvoldaan bij ons is het wel genoodzaakt zich tot vreemden te wenden. Op hoevele rein-letterkundige voortbrengselen kan onze stad wel bogen? Op eenige uitzondering na, die toch ook weêr hoegenaamd niet het volk betreffen, is alles buitenlandsch wat, voor ons nog, als letterkunde verschijnt[.] Het is dus eene behoefte, eene werkelijke behoefte hier geworden aan een letterkundig tijdschrift met berechtigden naam.
Het stichten van dit tijdschrift is eene nederige poging om voldoening te schenken aan deze behoefte.
Aangenaame en ontspanningsvolle uurtjes verschaffen aan den dagelijks verslaafden arbeider, daarmede zijn gevoel voor eigen taal verfijnen; zijn zin voor kunst en waarheid verheffen en rijpen: in alles een grein van gemakkelijk-ontvangbare leerzaamheid leggen; een zuiver begrip doen vormen over sommige zeden en toestanden, de