De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
(1982)–Raymond Vervliet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |||||||||||||||
Sinds eenigen tijd is de kwestie van den hachelijken toestand der Belgische schrijvers zeer veel besproken geworden, zonder, natuurlijk, eene oplossing te vinden. Dat deze zaak maar een onderdeel is van het groot maatschappelijk vraagstuk, schijnt men niet bemerkt te hebben. En nochtans is het duidelijk: de kunstenaar - en de schrijver wellicht het meest van al - kan niet leven zonder zijne gaven te verkoopen aan parasieten die leven door den arbeid van anderen en wier sociale rol tot genieten beperkt is. Om een min of meer zorgeloos leven te leiden - de meeste groote schrijvers kenden dan ook veel meer gebrek dan weelde - moet de kunstenaar zijn werk aan den smaak der bezittende klasse aanpassen en het verkoopen aan wie 't betalen kunnen. Zoowel als de werkman, is dus de kunstenaar 't slachtoffer der wanverhoudingen in onze verbrokkelde samenleving... De grondslag der maatschappelijke ‘orde’ is slecht; daarin wortelen al de misstanden, daaruit kiemt de wereldsmart die drukt op allen, zoowel rijken als armen, geleerden en kunstenaars. Bij die grondoorzaak bestaan er voor de Fransen-Belgische schrijvers - die zooeven de klaagbazuin opstaken - nog eene menigte bijkomende, lokale redenen die hunnen toestand nog neteliger maken, dan elders 't geval is. In het Octobernummer van Le Mercure de France heeft Georges Eekhoud, ten tweede male, zeer bepaald die bijzondere oorzaken aangeduid en het middel gewezen om eraan te verhelpen. ‘Er is, zegt o.a. G.E., geen publiek in België voor Fransche boekenGa naar voetnoot1 en na de poging van de Jeune Belgique moet men niet meer hopen er ooit een te krijgen‘... En verder: “Dank zij onze aartsdomme politiekers, indien de Belgische burger van Antwerpen, Gent en Brussel - in 1880 - geen Vlaamsch meer kende was hij nog het Fransen niet machtig. Van daar de noodlottige afzondering der letterkundige keur te midden der Belgische burgerij”... Dubbel droevig is die afzondering voor de Fransen-schrijvende Vlamingen, want maakt dit, stoffelijk, hun het leven lastig, moreel moeten hartstochtelijke temperamenten, als dit van 'n Eekhoud vooral, hierdoor niet minder lijden; want, zooals hij 't zelve zegt: ‘niets weegt op tegen de vreugd gelezen en begrepen te worden door degenen die uwe modellen leverden; gelezen en geliefd te worden in het inidden en de omgeving door uwe verzen of uw proza opgeroepen, rechtstreeks, door uwe kunst, te communiceren met volk en ras - dikwijls de eenvoudigen en nederigen - die U die kunst ingaven!‘ En let wel dat, voor Franschschrijvenden, die afzondering nooit zal eindigen, vermits heden, na al de pogingen om ons volk zijne taal te doen verleeren, in Brussel (de stad die door den oppervlakkigen beschouwer dikwijls voor eene louter Fransche stad wordt aangezien) de Vlaamschsprekende bevolking driemaal talrijker is dan de Franschsprekende. Na te hebben vastgesteld dat er stilaan verandering komt in de belabberd-Vlaamsche toestanden van vroeger; dat het Vlaamsch zijne rechtmatige plaats begint te veroveren, dat het meer en meer het voertuig der ontwikkeling gaat worden; dat de kwezelaars, de sectairs, de enggeestigen, de politiekers, die hier 't hooge woord voeren, overrompeld worden door jongere, breederziende elementen; dat de Vlaamsche Beweging zich ontdoet van heure ellendige Franschhaterij, heur belachelijk chauvinism, en, heel en al, het wezen krijgt eener kultuurbeweging, die rekening houdt zoowel van de Fransche als | |||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||
van de Duitsche en Engelsche beschavingen; - dan bezweert Georges Eekhoud de opkomende, Vlaamsche krachten te doen wat hij zelf doen zou indien hij nuGa naar voetnoot2 zijne letterkundige loopbaan aanvangen moest, namelijk: zich te bedienen van ‘onze boven alle krachtige, lenige taal, het oude, mannelijke Dietsch dat, na de spraak te zijn geweest van Marnix van Sint Aldegonde en van Maerlandt ook nog die is der Transvaalsche helden.’ Stellig, er is reeds veel veranderd sinds zoowat twintig jaar en vooral op kunstgebied heeft de kranige beweging van la Jeune Belgique hiertoe veel bijgedragen... Er is reeds veel en gunstig veranderd, maar dit is nog weinig in verhouding met wat er te doen blijft. Niet ééne enkele kracht zou er dan ook mogen verloren gaan voor het groote toekomstwerk, vol volharding [en] toewijding, dat nog verricht moet worden. En voor dit werk - het werk der ontwikkeling en bewustmaking dergenen die in 't donker dolen - is het noodig dat al wie hier denkt en voelt, al wie iets te zeggen heeft, zich uitdrukke in de eigene taal, de eenige waarmeê hij mag verhopen ooit door te dringen tot de werkers der fabrieken. en, in eene meer verwijderde toekomst, tot onze boeren en visschers. Alle belangen gaan hand in hand en de toestand der kunstenaars is onafscheidbaar van de algemeene levensvoorwaarden... De kunstenaars zijn afhankelijk, daar waar volkomen zelfstandigheid in de eerste plaats noodwendig is. Zij klagen over de onbegrijpendheid der menigte, dàar waar die menigte in de onmogelijkheid verkeert naar hooger geestesleven te streven. De nijdige strijd om het leven verplettert den eenen zoowel als den anderen. Deze moet zijne kunde en gaven verhoeren; gene moet zwoegen als een beest, zonder voldoende rust en ook zonder de noodige middelen om zich te verheffen boven het dierenleven, waartoe eene hartelooze samenleving hem gedoemd heeft. Alleenlijk in het Verbreken der gemeenschappelijke boeien, in 't voorbereiden van een vrijer leven, ligt er redding. - Die redding kan slechts dàn verkregen worden, als allen heur daad krachtig en bewust verlangen zullen. Schrijft dus in 't Vlaamsch, jonge Vlamingen; schrijft in uwe eigene taal, het bruikbaarst letterkundig werktuig in handen van een Vlaming ten einde U uit te zeggen zoo volledig, zoo klaar en bepaald mogelijk; schrijft in het Vlaamsch, de taal die wortelt in uw volk, de eenige waarin gij rechtstreeks spreken kunt tot de menschen die rond U leven en waarheen, in de allereerste plaats, uwe verlangens en gedachten zich wenden. Schrijft in 't Vlaamsch, gij allen die den drang voelt uit te zeggen wat er in uw binnenst woelt; ja schrijft in 't Vlaamsch, maar ook; hijscht U op geen voetstukje van valschen eigenwaan, zooals we dit te dikwijls zien gebeuren, mengt u in vollen eenvoud onder de nederige wroeters en verstaalt U in den oprechten omgang met de maatschappelijke verschoppelingen waarin, trots alles, zulke diepe krachten sluimeren!
|
|