-68- ‘Onze Tijd’
Onze tijd bevat de kiem eener uiting naar eene zedelijke opbeuring der menschheid door het machtige wapen der kunst. Dagelijks wordt die uiting sterker en krachtiger en welhaast zal ze hare algeheele ontwikkeling bereikt hebben. Waar men het oog ook wende, overal ontwaart men de kenmerken van dat trachten, dat pogen dat willen naar iets dat we tot nog toe niet gezien of gehoord hadden. Gaan we slechts even na wat we zoo al op onzen weg ontmoeten, en we zullen welhaast tot de overtuiging komen dat de banale verlammende concerten van vroeger, neigen naar een ander rijk, naar een zaliger oord waar de toonen zich gevoelvoller, gepaster, kleurrijker en frischer ontvouwen. Reeds bezitten we menige flinke orkestvereeniging en anderen zullen langs om meer hun tot op den draad versleten programma, door nieuwe krachten verjongen. De richtende stand zoo vergroeid als verstijfd dat ze was in dat alledaagsche en wereldsche klepelmuziek, vraagt naar wat anders, en de ‘bon ton’ vereischt dat er van niemand anders meer stukken ten gehoore worde gebracht dan degenen door Wagner, Beethoven, Weber, Mozart, Reyer, Gounod, Nicolai, Smetana, ja en waarom niet Benoit, Blockx, Wambach en meer anderen onderteekend. Hier dienen we dien ‘bon ton’ een goed punt toe te kennen. Als overgangsperiode - zoo wil het de evolutie - kan dan de kruieniersmuziekske nog wel eens dienen, en zoo hooren we nu en dan een broksken uit Massenet, Offenbach, Verdi, Meyerbeer en Mascagnie die dan nog de grootste helden zijn van die legerbende notenteelers die ons gewoon waren een kostje te bereiden dat wel is waar pikant was, maar niet voedde, en zeker het menschenhart niet verbeterde, maar veeleer het karakter, de personnaliteit van het individu en de ziel van de massa, in eene kwade neiging herschiep.
Dat muziek streelt de zinnen en niet het hart, omdat het wordt voortgebracht, niet uit het hart, maar door eene buitengewone krachtinspanning der zinnen. - Net zoo als we in de letterkundige beweging der geheele geschaafde wereld nog dagelijks typen tegenkomen genre Dumas zoon - deze laatste is door de fine fleur der fransche letterbeoefenaars, officieel als een mager schrijvertje erkend geworden - en meer andere bacleurs de feuilletons, die zedelijk reeds verdwenen zijn nog vóór hun stoffelijk afsterven. Eene nieuwe zon is echter opgestaan die ons den gezichteinder heel wat verlengt en nog meer zal verbreeden.
Ook den opsmuk onzer straten en openbare plaatsen wordt door onze kunstenaars en kunstliefhebbers niet uit het oog verloren. Hier en daar glijden de blikken van den attenten wandelaar met een zeker welgevallen over de roode- harde- of zandsteenen gevels die zoo gelukkig afbreken met het eentonige en vermoeïende dat ons uit lange ver opeenvolgende witte huizen tegengrimt. Zoo'n witte stad gelijkt een kerkhof. Waarom dat bonte kleurgewemel in huizen en menschen niet herschapen, dat onze aloude