Sommige Vlaamsche blaadjes hebben het soms tegen hoog geplaatste personen. Voor het oogenblik onderzoek ik den grond der zaak niet, toch in alle geval is de wijze waarop men schrijft, eenvoudig en op het zachtst uitgedrukt: slecht gemanierd. Men dient van de Overheid te spreken met den eerbied, dien men aan de Overheid verschuldigd is. De onbetamelijkheid verbittert, vervreemdt en strekt waarachtig niet tot nut aan de Vlaamsche beweging.
Goede manieren dus worden dikwerf vergeten, en waar blijft dan de eerlijkheid? Sommigen meenen dat iets juist dan waarheid is, wanneer het ons grof en plat gezegd wordt, alsof de waarheid niet eene afspiegeling is van het eeuwig en onveranderlijke Schoone. Waar blijft de waarheid? Alsof de Overheid alles gelijk met een tooverstaf zoude kunnen veranderen. Neen, daarvoor heeft de Fransche overheersching te lang geduurd, daarvoor zitten er nog in den grond te veel wortels van het Fransche onkruid. Alles kan en zal met langzaam en bedaard toch vastberaden beleid verbeterd en verholpen worden.
In onze dagen [,] nu tronen waggelen en de revolutie in vele landen opdoemt als de lichtzinnige deerne met loshangend haar en verboden lust, alles vernietigend en niets opbouwend, om straks op de puinhoopen den ruwen schaterlach te doen hooren over de dwazen, die meenden dat een heerlijk gebouw uit de asch zoude verrijzen; in onze dagen[,] nu de grond dreunt onder de legerscharen der socialisten, die alle gezag als dwaasheid en misdaad brandmerken, scharen wij ons nauwer om troon en altaar! Steunen wij meer dan ooit de mannen met wettig gezag bekleed en blijven wij Vlamingen, die strijden voor Godsdienst, Vaderland en Moedertaal!
Ongemanierd aanvallen werkt nog verderfelijk op de jeugd. Het prikkelt de zucht, niet tot edelen strijd, maar tot schelden en razen.
Nog eens, hoe meer men strijdt voor de Vlaamsche beweging, hoe beter, doch men doe het immer met eerlijkheid en goede manieren. Plat is altijd plat, grof is altijd grof.
Dr Schaepman eindigt ergens zijne kritiek van een Vlaamsen dichter, die eerlijkheid en goede manieren geheel vergeten had, op de volgende wijze:
‘Overigens kan de kritiek op dit stuk zeer kort zijn. Een geestig Vlaming moet eens gezegd hebben, dat de Dominés onzen Noord-Nederlandschen stijl hebben gevormd of bedorven. Het is mogelijk dat de preektoon nog wat sterk door ons proza en onze poëzie galmt. Maar de Geuzen zijn ook fraai bezig met den Zuid-Nederlandschen stijl. Ruwheid, grofheid, lompheid, zijn slechte plaatsvervangers voor gevoel, verbeelding, heldenmoed. Als men - en terecht - niet wil dat onze Nederlandsche letterkunde toga en bef drage, dan behoeft men haar waarlijk niet te gaan sieren met een geuzenkokarde.’
Dr Schaepman schreef dit in 74.
Toga en bef zijn meer en meer verdwenen, gelukkig ook de geuzenkokarde, doch laten wij de schoone letterkunde evenmin gaan sieren met de verscheurde en woeste kleederen van den socialist, die elk gezag verdoemt.
Hal.
a. | het belfort. |
b. | Tijdschrift toegewijd aan Letteren, Wetenschap en Kunst. |
c. | Gent. |
d. | Drukker: S. Leliaert, A. Siffer & C°, Hoogpoort 52, [Gent]. |
e. | ‘Goede Manieren in de Letteren (Een Waarschuwend Woord).’ |
f. | 7e jg., 1892, I, pp. 200-204. |
g. | Fr. p. bernardinus, Minderbroeder-Conventueel = Pater Bernardinus-Maria Mets. (Dokkum 1864-Huissen (Nederland) 1915). Trad toe tot de orde van de Minderbroeders-Conventuelen (1881). Ontving de priesterwijding in de parochiale kerk te Dokkum op 24 augustus 1888. Was novicenmeester in het klooster te Halle, waar hij in hoog aanzien stond als ‘de flinke schrijver, de gevierde redenaar en voordrachtgever, de predikant die dichte scharen lokte’ (P.N.T., ‘Uit het Necrologium van Halle,’ St. Antoniusklok, maandschrift der Paters Minderbroeders Conventuelen, sept. 1942). Verbleef later in het klooster te Leuven tot de inval van de Duitse troepen. Daar de brand van Leuven (5 aug. 1914) het klooster bedreigde, was de communiteit verplicht het klooster te verlaten. Pater Bernardinus Mets kon uitwijken naar Nederland, waar hij nog een tijd dienst deed als aalmoezenier in het Belgische vluchtelingenkamp te Uden. Over zijn oorlogservaringen publiceerde hij artikels in het Amsterdamse dagblad De Tijd. Van zijn literair werk is nog slechts weinig bekend. In het Lectuurrepertorium (onder redactie van Joris Baers, 1952-'54) wordt hij nog vermeld als auteur van Frederik Ozanam (een roman over een heiligenleven). Schreef een Franse bewerking van Curicque, J.M.: Wonderbare verschijningen eener ziel des vagevuurs aan eene kloosterzuster in 1870. (Naar het Fransch door P.F. Bernardinus [18723]. Historische werken leverde hij met: Geschiedenis van de Orde der Minderbroeders (Gent-Haarlem, 1893) en Leven van den H. Joseph van Cupertino van de Orde der Minderbroeders Conventuelen (Gent, 1893). In 1892 publiceerde hij in Het Belfort een uitvoerige bijdrage over Dr. J.H.A.M. Schaepman. (1892, I, pp. 297-320, II, pp. 5-29). |