De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
(1982)–Raymond Vervliet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
en getrouw gebleven lezers, en een oproep tot gansch die schare jeugdige en hoopvolle beoefenaars der kunst in alle hare vakken, welke hunne namen, hunne esthetische wereldbeschouwing en hunne traditiën ook mogen wezen! Toen, over nagenoeg drij jaren, het eerste nr van het Pennoen het licht zag, ware het wellicht als vermetelheid aanzien geworden, zoo een zijner stichters had durven voorspellen, dat dit schijnbaar zoo onbeduidend en nietig zaadkorreltje, door nog onbezonnen handen in de wijde wereld geworpen, daar, verre van versmacht te worden onder ‘koud gevroren of gloènde droogt’ - zou ontkiemd zijn, opgegroeid, en zou gedijd hebben tot een maandeliksch tijdschrift voor kunst en letteren. Voor velen gaat het misschien, ik bedoel de later bijgekomene lezers, niet van belang ontbloot zijn den oorsprong van het Pennoen, in al zijn blooten eenvoud, te vernemenGa naar voetnoot1. Als orgaan en ordewoord der jonge flaminganten, toen nog allen verspreid in hoogescholen en gestichten van middelbaar onderwijs, en waarvan wij, een paar maanden te voren, het overgrootste gedeelte hadden vereenigd in een ‘bondgenootschap,’ de keurbende uitmakende van wat wij nieten: ‘den Studentenkamp,’ sticht-teden wij, mijn betreurden kunstbroeder Albrecht Rodenbach en ik, met een paar vrienden, einde 1877, het Pennoen, als een viermaandeliksch brochuurtje, van 32 bl. telkens, met het doel: verspreiding van vlaamsche princiepen onder de jeugd; voorbereiding in en door de jeugd van lateren kamp. - Weldra echter, benevens de polemiek en artikelen over het aandeel der jeugd in den VI. kamp, ontgonnen wij ook het veld van taal- en letterkunde, in vorm van gedicht, schets en studie; en van dan af ook beperkt ons publiek zich niet enkel meer bij de studenten. Intusschen traden wij met 1880 een derden jaargang in, en de immer breederwordende kring onzer lezers, stelde ons in de gelukkige noodzakelikheid ook onze uitgave te vergrooten; van drij maandeliksch gedijdde het Pennoen tot maandeliksch, en, hoezeer het ook te wenschen mocht laten onder oogpunt van stoffelike uitvoering, - geen hoegenaamde onderstand bezitten wij - toch bewees de gunst van het publiek dat er toekomst in stak, en dat het geroepen was tot meer. Inderdaad een gansche ommekeer ontstond: de kring der lezers werd nagenoeg geheel vernieuwd, en op het oogenblik dat wij ons lste nr rondstuurden, mochten wij ons verheugen in eene talrijke schare inschrijvers, voor een groot gedeelte samengesteld uit letter- en kunstbeoefenaars. Nu Veranderden ook de eischen des inhouds. Wel richtte zich nog het Pennoen eenigerwijze tot de studeerende jeugd onzer academiën; wel zou het nog, waar het pas mocht geven, eene lans breken ten voordeele van den zoogezeiden ‘Studentenkamp,’ en de verfranschers onzer jeugd aan de kaak stellen; hooger toch was ons doel van toen af: esthetiek in kunst en belletrie, oudheid en vooral critiek, ziedaar de nieuwe gronden die wij ons voorstelden te bewerken. Heden, dat onze uitgave, ook voor wat uiterliken vorm en stoffelike uitvoering betreft, (de ruimte waarover wij voortaan zullen beschikken is dubbel van die onzes voorigen jaargangs,) het er op toelegt gelijken tred te houden met onze overige Zuidnederlandsche tijdschriften, zullen wij, meer dan ooit, ons vorig programma getrouw blijven. Dezelfde stoffen blijven wij behandelen; aleen de ruimte die elk hunner mag beslaan, vergroot. Wij voegen er bij, ernstiger en degeliker, - door mannen van het vak geleverd - zullen de bijdragen wezen. Benevens vijf of zes bladzijden uitsluitelik aan bellettrische bijdragen gewijd, zal elke aflevering kunstartikelen, oudheidkundige | |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
aanteekeningen, beoordeelingen en critische studiën bevatten. Critiek zal hoofdzaak blijven; op dit veld bizonder is er, in Zuid-nederland, veel te stichten, veel te hervormen! Met onpartijdig oog alle ingezonden werk bestudeeren; niet naar klank van naam of naar kleur des schrijvers, maar naar eisch der kunst en der waarheid het oordeel uitspreken ; niet met een paar gemeenplaatsen en bannaliteiten, op alle werken toepasselik, zich kwijt achten tegenover den schrijver die uw oordeel inroept, maar het werk doorgronden, er de karakteristieke kanten van doen uitschijnen, en geslacht en gewicht, hoedanigheden en gebreken, esthetiek en zedeleer van ontleden, - en, daarenboven, met welwillendheid elke ernstige wederlegging of anticritiek in onze kolommen opnemen, - ziedaar wat wij tot hiertoe door critiek verstonden en verstaan zullen blijven! De kunstartikelen zullen beurtelings gewijd zijn: 1o aan het bestudeeren van esthetische vraagstukken, letteren, muziek, schilder- of beeldhouwkunst betreffende; 2o aan het bespreken van tentoonstellingen of muziekale uitvoeringen; 3o aan het beschrijven van levensbijzonderheden glorierijker mannen. Wat deze rubriek betreft, mogen wij steunen op de bestendige medewerking van eenige der talentvolste vertegenwoordigers onzer jonge schilder- en muziekscholen. - Wat betreft de oudheidkundige bijdragen, zullen wij even als in onzen derden jaargang, zoveel mogelik tot nu toe onbekendgeblevene volksgewoonten - sagen, - sprookjes, - liederen en - raadsels, enz. afkondigen, tevens, waar 't pas geeft, de nagenoeg eensluidende duitsche, engelsche, of anderlandsche tegenhangers, alsook de inlandsche streek waar zij ontdekt werden, opgeven. - Bibliographische aankondigingen zullen elk nr toegevoegd worden. *** Tot nu toe hebben wij de beweegredens niet verklaard, om welke wij den ouden titel ‘het Pennoen’ tegen den huidigen. Jong Vlaanderen, verwisseld hebben. Meer dan eenen vooreerst klink de oude naam vreemd en wanluidend, hoe juist recht hij dan ook bij 't eerste ontstaan onzer uitgave, op het doel der inrichters, pasteGa naar voetnoot2. Doch, eene andere reden deed ons Jong Vlaanderen verkiezen: namelik het plan, om het Pennoen te hervormen tot eene algemeene spreektribuun voor de jonge revolutionnaire school, welk vak der kunst zij dan ook aankleve. Ik verklaar dit nader. Vooreerst, bestaat er eene jonge school in Nederland? - Ik noem, in de poëzie, in 't Noorden, Emants, Gosler, Luthebühl, van Loghem. enz..., in't Zuiden, Antheunis, van Oye, de la Montagne, Rodenbach, de Vos, Buyst, Coopman, Alf. de Smet, N. de Tière, enz... in de. proza, Segers, Teirlinck-Stijns, de Vos, enz...; - in de toonkunst volstaan de namen van Edgar Tinel, Franck van der Stücken, Jan Blockx en Wambach; in de schilder- en beeldhouwkunst, kies ik onder vijftig andere: Emiel Claus, Cogghe, Anthony, Pharazyn, Th. Verstraete, E. Wouters, - Jul. Dillens, enz... - Onderscheiden zich deze jonge kunstbeoefenaars van hunne voorgangers? - Bestudeert hunnen arbeid: in de letteren hebben zij de nogtans glansrijk doorwandelde baan onzer romantische school van na 1830 verlaten; tot het werkelik leven zijn zij doorgaans teruggekeerd; vrijer en realistischer zijn hunne taal, gekuischter en kunstiger hunne dichtformen, - sterker en steviger hunne schemata, kloeker, min gevoelig hunne opvattingen; - met alle schoolprinciepen hebben velen hunner afgebroken, en zij streven er naar, links en rechts hunne ingevingen kiezende uit het bonte gewoel des | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
levens, om het woord van Musset zich eigen te maken: ‘mon verre n 'est pas grand mats je bois dans mon verre!’ - zoo voor de jonge schrijversschool, zoo voor de jonge muziek - en schilderscholen. Welnu, eene vrije spreektribuun optimmeren voor gansch dit jongere geslacht, tribuun, van waar het hun gegeven zij hunne ideeën, hunne overtuigingen, hunne theorieeën af te kondigen, hoe verscheiden en uiteenloopend die ook mochten wezen; - dat stellen wij ons voor bij 't aanvangen des 4den jaars. Met al den eerbied bezield dien wij, jongeren, onzen reeds met roem beladenen voorgangers verschuldigd zijn, en zonder hunne namen hoegenaamd te willen onteeren, wouden wij enkel geerne al de gedachten in het jongere geslacht broedend en groeiend tot tolk verstrekken. Daarom doen wij eenen oproep aan allen, die eene pen houden, stift, penseel of beitel gebruiken, of met klank en maat hunne gevoelens uitbeelden. Met dankbaarheid zullen wij hun onze kolommen openen, met dankbaarheid hunne stemmen aanhooren; ook dan, waneer zij gansch van de onze, en ook onder malkaar, in toon en hoogte zullen verschillen. Doch om in zulk een streven te slagen, ontveinzen wij ons geenszins de talrijke moeielikheden die ons den weg versperren, op een tijdstip als wij beleven. Immers, hoe er in gelukt, in een zelfde tijdschrift mannen, die zich in het publiek leven veeltijds als vijanden bejegenen, als collegas en kunstbroeders op een zelfde gestoelte te doen optreden! - Ik heb depolitiek genoemd! - Ziehier wat wij besloten hebben. Wij aanzien de politiek,, althans dit woord begrijpend in den bekrompen en kleingeestigen zin die er de werkelikheid al te dikwijls aan geeft, - ‘het straatgeschil, zou vondels Wildzang gezeid hebben, als doodend voor alle kunst, en vooral, ten minste in de huidige gegevens der omstandigheden, als doodend voor den Vlaamschen kamp. Voor wat dit laatste punt in 't bizonder betreft, dunkt ons alle uitleg overbodig! -. In de kunst heeft de politiek leven gegeven aan dat verfoeilik stelsel van den clubgeest, door het Fransen spreekwoord gekenschetst: ‘nul aura de l'esprit hors nous et nos amis’! Op voorhand hebben politiek en clubgeest de stoffen, die men behandelen mag om goedkeuring te verdienen, geijkt en getariffeerd. Niet enkel zóó, dàt nog zal de kunstenaar denken en uitbeelden! En gelijk het donderbeestje dat de schooljongen op zijnen lessenaar, 's zomers, in een eng inktcirkertje sluit, zoo sluiten zij, tot opperpriesters in kunst en letteren verheven door onhandigheid en bekrompenheid, het van natuur en wezen vrij en onafhankelik kunstideaal op in eene doodende dorenhage! Meer nog, weinig geldt het er aan, wat eigentlik het kunstgewrocht weze; naam en denkwijze des makers zijn hoofdzaak, en naar klank en rekkelikheid van beide, wordt ook het oordeel behoorlik ingekrompen of uitgerekt. - Wij zeiden het reeds, voor ons bizonder, wier kunstcritiek nog een braakliggend veld moet heeten, is zulks wel de grootste ramp. Streng en rechtvaardig willen wij alles blijven beoordelen; - daarom is het noodig dat wij tegenover alle partijen eene algeheele vrijheid behouden: voor alle politiek sluiten wij dus onze poorten, en wij zullen ons best doen, de denkwijze van niemand te beleedigen! - Daarom ook, hoewel wij, wijsgeerig gesproken, niet, zooals Taine, de kunst aanzien als een deel der natuurwetenschap, gansch gesteld om, even als eenig vak dezer laatste, bijvoorbeeld de botanik, naar dezelfde eischen te worden beoordeeld ; maar wel, als een vrijwillige uitting van den vrijen menschengeest, die door deze vrijwilligheid en vrijheid, dan ook de verantwoordelikheid op zich laadt van zijn streven, - hoewel wij dus wijsgeerig gesproken, nevens de loutere kunst-critiek, ook eene wijsgeerige herkennen, zullen wij echter in practis, deze laatste vermijden, overal waar zij mocht, in het vervolg, aan-stootelik zijn voor de onzijdigheid onzer uitgave of aanleiding geven tot betreurenswaardige polemiek en veedte. | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
Een laatste woord. Wij aanzien het als eene heilige plicht, van heden af, al degenen, die ons hunne welwillende medewerking beloofd hebben te bedanken. Talrijk, - men zie even de lijst derzelven - zijn zij ons toegetreden; mannen van naam en beteekenis, oude en veelgeëerde schrijvers zal men er onder ontdekken. Deze laatsten, onzen vorderen, in de eerste plaats dank! Dank bizonder aan hen, die ons reeds van eerst af aan met eene bijdrage vereerden. Hoewel als Orgaan voor de jonge school optredend, zal ons tijdschrift het zich altijd als hoogste vereering aanrekenen het gezaghebbend woord van genen te helpen verspreiden, en altijd zullen wij eene eereplaats openhouden voor alle bijdragen ons door dezulken afgestaan. Moge nu de medewerking zich niet bij eene enkele belofte beperken, dan zullen wij ons ruimschoots beloond achten voor al onze moeite.
|