-3- [Hugo Verriest]: [‘Idealisme en Realisme in de kunst’]
God heeft twee schoone, wonderens- en beminnensweerdige werelden geschapen: de stoffelijke wereld die wij met der oogen zien, - en de geest - en zielewereld, die, alhoewel in haar eigen niet gezien, toch glans en stralen, leven en schoonheid zendt door het stoffelijke.
Zij bestaan alle twee en dragen alle twee den glans der Godheid.
Kunst, in spraak en poësis, in schildering en beeldhouw, en overal, moet de schoonheid van die werelden herscheppen en doen leven.
Der bestaan twee scholen, gekend onder den naam van ‘réalisme’ en ‘idéalisme.’
De eerste ziet en beziet het stoffelijke, en loochent, miskent, of laat varen die schoone geest- en zielenwereld.
De tweede bemint en bewondert die geest- en zielenwereld, en vergeet somtijds of misacht de schoonheid der stoffelijke wereld.
Alzoo in sprake en poësis, in schildering en beeldhouw heeft die eerste voor doel te doen herleven het stoffelijke, gelijk het staat en gaat, juist: en als het voorwerp dier herschepping oprecht schoon is, en dat de kunstenaar scheppingskracht heeft, zijn gewrochte is schoon, daar hij eene stoffelijke schoonheid van Gods wondere schepping, in woord of beeld, heeft wêer doen bestaan. Is integendeel het voorwerp dier herschepping leelijk, is het de vervallen scheppinge Gods met ontvallen schoonheid, het gewrochte zal de wêerprent daarvan zijn, en bijgevolg, hoe juist ook, nooit schoon.
Alzoo kan er in der waarheid schoonheid gevonden zijn bij die eerste school: die schoonheid te weten die God in zijne stoffelijke wereld geleid heeft gelijk de prente van zijn Meesterhand.
Maar als die school komt te vragen wat schoonheid er kan zijn in onvolmaakte stoffelijke beelden of geschriften, in Heiligen met lang gezicht, lange vingeren, en onwezend lichaam? die tweede school antwoordt met recht: De schoonheid van de geest- en zielenwereld: die de andere zoo veel te boven gaat als de Hemel boven de aarde is.
Inderdaad, der bestaat, en wij, Christenen, weten het, eene geest- en zielenwereld. Wij kennen ze, wij bewonderen ze, wij beminnen ze, als de schoonste schepping, als het ware eigen beeld van God. Onze kunstenaars hebben die geest- en zielenwereld doen herleven in hunne geschriften en beelden, en alzoo de christene kunst gemaakt.