De literaire manifesten van het fin de siècle in de Zuidnederlandse periodieken 1878-1914
(1982)–Raymond Vervliet– Auteursrechtelijk beschermdC. Het literaire manifest als literatuur- en cultuurhistorisch documentZo de voorafgaande uiteenzettingen over de verhouding van de theoretische literatuurwetenschap en de literaire historiografie een bewust pleidooi inhouden voor een herwaardering van de in diskrediet gebrachte historische methode, toch moge tevens gebleken zijn, dat deze stellingname geenszins een tabula rasa impliceert van de verworvenheden van de immanente structuralis- | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
tische tekstanalyse. Hoewel ik met de kritiek op de ahistorische en vaak zelfs agressief anti-historische werkwijze van de structuralistische tekstanalyse in het voetspoor ben getreden van literatuurtheoretici als o.m. Peter DemetzGa naar voetnoot(76) en Robert WeimannGa naar voetnoot(77), toch meen ik anderzijds - en dit dan weer in tegenstelling met de nog vaak dogmatisch geformuleerde historisch-materialistische literatuurkritiekGa naar voetnoot(78) - dat de literairhistorische methode en structuralistische tekstanalyse mekaar niet hoeven uit te sluiten. Integendeel, er werd inmiddels reeds overtuigend aangetoond, dat de literairhistorische method nog steeds zinvol en noodzakelijk is als correlarium en correctief bij een immanente structuralistische tekstanalyseGa naar voetnoot(79). Het is daarom een opgave voor de moderne literatuurgeschiedschrijving de resultaten van het analytische tekstonderzoek te integreren binnen de ruimere literair- en cultuurhistorische, politieke, sociale en economische context. Aldus wordt het mogelijk literaire stromingen te onderscheiden en de samenhangen te ontdekken die een structuureenheid in de tijd constitueren. Literatuurgeschiedschrijving is dan ook in laatste zin een poging to synthetisering, zoals Fritz Martini het behoedzaam formuleerde: Literaturgeschichtsschreibung ist, wie unvollkommen sie auch ausfallen möge, der an sich legitime Versuch einer Überschau, einer SyntheseGa naar voetnoot(80). De hier gestelde vraag naar de zin van de beoefening der literatuurhistorie in het algemeen en van de letterkundige geschiedschrijving in het bijzonder is weliswaar thans door de reeds besproken verwijdering tussen die historiografie en de theoretische literatuurstudie weer bijzonder actueel geworden, doch is in feite niet nieuw. Dergelijke vraagstellingen vindt men immers reeds geformuleerd in de jaren dertig in Duitsland, toen men kritisch afstand begon te nemen van de geesteshistorische richting. De volgende tekst uit een opstel ‘Zur | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
Kritik des geistesgeschichtlichen Epochenbegriffs’ van Benno von Wiese uit 1933 klinkt dan ook thans weer programmatisch actueel op: Die Synthese der Epoche faßt also nichts Getrenntes zusammen, sucht vielmehr das Lebendig-Verbundene in einer gemeinsamen Kategorie wiederzuspiegeln, daher bei aller begrifflichen Konzentration auf den gemeinsamen Nenner, doch wieder notwendig der Fülle des Geschichtlichen zugewandt. Jede Einzelanalyse setzt ebenso den Blick auf ein Ganzes schon voraus, wie auch umgekehrt die sogenannte Synthese stets schon die Einordnung aller analytisch erklärbaren Phänomen verlangt, wenn nicht der Reichtum des geschichtlichen Lebens einem abstrakten Prinzip geopfert werden sollGa naar voetnoot(81). | |||||||
1. Verruiming van het begrip literatuurWil een literairhistorische periode werkelijk een synthese zijn die de volle, levendige rijkdom van het historische leven tot uitdrukking brengt, dan kan men echter het begrip literatuur niet beperken tot de bellettrie binnen de triade van lyriek, epiek en dramatiek. Nog meer dan de traditionele geschiedschrijvingGa naar voetnoot(82) heeft de immanente, fenomenologische literatuurstudie zich op een dergelijk subjectief, reductionistisch estheticisme gebaseerd door het χιημα ειζ άει tot evaluatiecriterium te maken voor de keuze van het studieobject, waardoor alleen de ‘Meisterleitungen’, de onvergankelijke werken uit het verleden, in aanmerking kwamen voor het onderzoek. Nochtans vormen deze als esthetisch waardevol beoordeelde literaire werken vaak slechts een kwantitatief gering onderdeel van de literaire produktie in een bepaalde periode, terwijl zij bovendien slechts representatief zijn voor een beperkte, elitaire groep van het lezerspubliek. Hoewel men een louter sociologische kwantitatieve meetmethode zo maar niet op de literatuurstudie kan extrapoleren om de esthetische waarde en representativiteit van een literair werk te meten, toch kan een dergelijke kwantitatieve benadering wel een beter inzicht verschaffen in de verhoudingen binnen de literatuurproduktie en -receptie, waardoor we in staat zijn een scherper profiel op te stellen van het esthetische waardenpatroon | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
binnen een bepaalde periode en we de verwachtingshorizontGa naar voetnoot(83) van de lezer beter kunnen leren kennen. Een literair-historische periode wordt immers niet alleen gekenmerkt door veranderingen in stijl, maar ook door verschuivingen in de voorkeur voor bepaalde vormen van literatuur. Zo kan b.v. blijken dat in een bepaalde periode het essay, de autobiografie, de satire, de komedie en de documentaire literatuur een grotere betekenis hebben in het literaire leven dan in een andere periode. Bovendien zullen de karakteristieken van een bepaalde periode niet alleen tot uiting komen in de esthetische hoogtepunten, maar ook - en misschien nog duidelijker - in de esthetisch geringer geachte literatuur, in de massa- of triviale literatuur, in de populaire literatuur en in de tendensliteratuur. In plaats van zich te beperken tot de ‘esthetisch waardevolle’ en fictionele literatuur zal de literatuurhistoricus bovendien zijn actieradius moeten vergroten en ook de niet-fictionele literatuur binnen het onderzoeksveld betrekken. Het is trouwens tekenend dat de steeds talrijker wordende auteurs die tegen een eenzijdige synchronische literatuurstudie reageren en pleiten voor een herwaardering van een diachronische benadering, zich tevens verzetten tegen een beperking van het begrip literatuur in een al te enge esthetiserende zinGa naar voetnoot(84). Een programmatische synthese van deze pleidooien en argumentaties geeft Jost Hermand: Was könnte nicht alles zur Literatur gehören, wenn wir endlich mit jenem Ästhetizismus brechen würden, der nur das Epische, Lyrische und Dramatische als ‘literaturhaft’ anerkennt? Reiseberichte, Memoiren, Tagebücher, Biographien, Aphorismen, Briefe, Chansons, Essays, ja überhaupt jede Art von Zweckliteratur würde auf diese Weise aus ihrer babylonischen Verbannung erlöst und zu ebenso wichtigen Dokumenten des menschlichen Geistes erhoben wie eine epigonenhafte Ode oder ein halbgelungener Roman. Anstatt ständig nach dem im formalen Sinne ‘Gekonnten’ Ausschau zu halten, sollte man endlich den literarischen Radius so weit ziehen, dass auch das ‘Unästhetische’ wieder zu seiner Rechte käme. Denn für ein wirklich historische Sicht, die sich nicht von einer eingebildeten Kunstautonomie blenden läßt, kann alles von Interesse sein, selbst das Obskure, Unbequeme, bisher Vernachlässigte und scheinbar MinderwertigeGa naar voetnoot(85). | |||||||
[pagina 46]
| |||||||
2. Definities van het manifestTot de reeks van al te weinig bestudeerde genres in de literatuur behoren de literaire manifesten, hoewel deze niet-fictionele, programmatische documenten ons juist een beter inzicht kunnen verschaffen in de literaire verzuchtingen en in het esthetische waardenpatroon van een bepaalde periode. Daar zij door hun directe, programmatische formulering duidelijk de verschuivingen in de literatuur aangeven, zijn het bovendien belangrijke documenten voor de literairhistorische periodisering. Op het belang van de kennis van de esthetische normen voor de afbakening van een periode, heeft J. Weisgerber reeds gewezen: Een periode is dus voor mij een tijdvak dat beheerst wordt door een bepaalde kunstopvatting, door literaire waarden die bij de een de toon aangeven, door de ander in twijfel worden getrokken: b.v. de visie op de werkelijkheid, de verhouding tussen kunst en moraal of kunst en maatschappij, enz. Van deze overheersende waardeschaal dienen dan de opkomst, de overwinning en het verval, kortom de vooruitstrevende en de behoudende fase te worden bestudeerdGa naar voetnoot(86). Meer bepaald voor de literatuur van het einde van de 19de eeuw hebben Malcolm Bradbury en James McFarlane gewezen op de belangrijke rol van de manifesten en de tijdschriften, in het bijzonder de kleinere avant-gardetijdschriften: As is a tendency of ‘isms’, Modernism was an intensifying atmosphere of aesthetic, cultural and political differentiations with a certain common psychology, sociology, and formalism. As in all sects, religious or political - and it was on such analogues that the movements formed and acted - ‘ism’ tended toward schism, denominalisation. So they appropriately rallied followers, mounted displays, enacted themselves in public. Hence of considerable importance to their history are the manifestos they presented and the magazines they promoted or published. A great many of the movements did in fact assert themselves through documents of this kind: fusions of form and content. The manifestos of Marinetti are, for example, superbly fascinating documents in themselves. In similar fashion, Wyndham Lewis made Blast, the magazine of Vorticism, with its puce cover, largely a manifesto itself. And for Tzara, Breton and others, with causes to announce like the Revolution of the Word, or the Surrealist Revolution, the manifesto was the art form. As for the little magazine, this was often an analogue or extension of the manifesto formula. Virtually a new phenomenon, it frequently represented a privatization of the publishing process, functioning as the logical obverse to the solemn, serious, debating Great Review. It was largely through such magazines that the evolving works of Modernism achieved their transmission, sought out their audiences, as Ulysses did through the American Little Review. And, gradually, it was the self-consciously small paper, in a era of large publishing ventures, that began to take over not only the | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
localized work of particular movements but the larger tasks of cultural transmission. Such papers, with a limited but distinctive readership, specialized and usually advanced in taste, disposed (often) to bring the various arts together, became the primary expressions of new talent. By the end of the nineteenth century such journals were a crucial part of the literary scene; and, as we have seen in earlier essays, they are a very useful index of the general level and range of experimental activity in the particular national culturesGa naar voetnoot(87) Niettemin is de belangstelling voor deze vorm van literatuur nog vrij gering, wat o.m. blijkt uit de recente en nochtans goed gedocumenteerde Bibliographie der Gattungspoetik van Wolfgang RuttkowskiGa naar voetnoot(88) Weliswaar wordt in de index op de literaire genres de term manifest wel opgenomen, doch de lezer wordt dan verwezen naar de bibliografie onder de hoofding ‘Flugblatt-Flugschrift’, waar hij geen specifieke bibliografie over het manifest aantreft. Nochtans had Ruttkowski in zijn in 1973 uitgegeven bibliografie wel al een aantal anthologieën van manifesten kunnen opnemen die inmiddels al opgesteld waren voor het fin-de-siècle, het expressionisme, het futurisme, dadaïsme en surrealisme. Deze geringe belangstelling voor het literaire manifest blijkt ook uit de consultatie van de lexica van literaire termen. De meeste van deze vrij recente handboeken en naslagwerken blijken deze term niet opgenomen te hebbenGa naar voetnoot(89). | |||||||
[pagina 48]
| |||||||
Alleen in de volgende werken kon een - zij het soms summiere - omschrijving van het begrip manifest gevonden worden: Gero von Wilpert, Sachwörterbuch der Literatur, Stuttgart, 1959, p. 355: (lat. manifestus- = offenkundig), öffentliche Erklärung, programmatische Zusammenfassung der Ziele einer Kunst - oder Literaturströmung. M.H. Abrams, A Glossary of Literary Terms, New York, 1962: de term ‘Manifesto’ werd hierin opgenomen (p. 48), doch voor een verklaring wordt verwezen naar de lemmata ‘Neoclassic and Romantic’, p. 57: The romantic period began with a kind of manifesto, or statement of revolutionary aims, in the Preface to the second edition of Wordsworth's and Coleridge's Lyrical Ballads (1800). This Preface, written by Wordsworth, denounced the poetic diction of the preceding century and proposed to deal with materials from ‘common life’ in ‘a selection of language really used by men’. W. de Graer in Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur, deel V, Gent, 1968, p. 298: (uit Latijn ‘manifestus’: openbaar). Openlijke beginselverklaring van een kunstrichting of literaire stroming in een tijdschriftartikel of brochure, vooral van de romantiek tot op heden. B.v. de inleiding in de 2e dr. van Lyrical Ballads (1800) door W. Wordsworth en J.T. Coleridge; Moréas, J., Manifeste du Symbolisme, in Figaro van 18.9.1886 (opgenomen in Les premières armes du Symbolisme, Parijs, 1889); Breton, A., Manifeste du surréalisme (Parijs, 1924; 2 dr. 1929); Edschmid, K., Frühe Manifeste (1957), waarin programmaverklaringen uit de jaren 1917-1921 opgenomen werden; Fontana, L., Spazialismo (Buenos Aires 1946), manifest van een Italiaans schilder. In de Nederlandse literatuur geldt de inleiding van Kloos tot de uitgave van Perks Gedichten (1882) als het manifest van de Tachtigers. Folmer Christensen (under medvirken af Lotte Eskelund), Litteraturleksikon. 2000 Definitioner af litterare begreper og bogfaglige udtryk samt 500 forfatterpseudonymer, Kopenhagen, 1969, p. 148: (lat.) ‘handgribeligt’; skriftlig bekendtgørelse til offentligheden om principielle spørgsmal, fx fra en suveraen eller en regering; skrift der opridser en (ny) bevaegelses eller et partis program og synspunkter: Det kommunistiske Manifest af Friedrich Engels og Karl Marx (1848), Det surrealistiske Manifest af André Breton (1924). Federico Carlos Sainz de Robles, Ensayo de un Diccionario de la Literaturia, Tome I: Terminos, Conceptos, ‘Ismos’ Literarios, Aguilar, 1972, p. 734:
| |||||||
[pagina 49]
| |||||||
Harry Shaw, Dictionary of Literary Terms, New York, 1972, p. 230: A public declaration of motives, opinions and intentions. The Preface to Victor Hugo's ‘Cromwell’ has been called the manifesto of French romanticism; a worldfamous statement of theory is the Communist Manifesto (an 1848 pamphlet by Karl Marx and Friedrich Engels); the Declaration of Independence (July 4, 1976) is an American manifesto. Hieruit blijkt dat slechts in enkele recente naslagwerken over literaire terminologie de term voldoende aandacht krijgt, hoewel het literaire manifest - zoals W. de Graer en H. Shaw trouwens aanstippen - vanaf de romantiek een steeds belangrijker rol in het literaire leven begon te spelen. Opvallend is dat de auteurs bij de omschrijving van de term niet verwijzen naar de inmiddels reeds verschenen anthologieën van manifesten. Alleen W. de Graer verwijst naar de verzameling Frühe Manifeste van K. Edschmid en de verzameling manifesten van Paul Pörtner. | |||||||
3. Overzicht van de anthologieën van literaire manifestenOm meer informatie te verkrijgen over de begripsbepaling van de term ‘manifest’, lijkt het dan ook aangewezen de reeds verschenen anthologieën van manifesten te raadplegen, daar men toch mag aannemen, dat bij de verzameling en selectie van documenten, de auteur uitgaat van bepaalde criteria en van een operationele definitie, die de verantwoording voor de gevolgde werkwijze vormen. Bij de meeste uitgevers van dergelijke anthologieën blijkt echter de omschrijving van het begrip manifest vrij vaag gehouden te zijn, terwijl in sommige werken een verantwoording van de selectiecriteria zelfs helemaal ontbreekt. Zo blijkt Carlo Calcaterra in zijn verzameling en editie van de manifesten van de romantische literatuur in ItaliëGa naar voetnoot(90) geen verantwoording te geven voor zijn selectie. In zijn uitvoerige inleiding schetst hij wel de betekenis, aard en plaats van de Italiaanse romantiek in Westeuropees perspectief en belicht hij het werk van de auteurs (Ludovico di Breme, Pietro Borsieri, Giovanni Berchet, Gian D. Romagnosi, Adeodati Ressi) van wie hij manifesten publiceert, doch hij geeft evenmin een definitie van de term manifest. Voor het realisme van de ‘Gründerzeit’ (1848-1880) in de Duitse letterkunde werd een uitvoerige verzameling van manifesten samengesteld. In het woord vooraf tot het eerste deel wordt de aard van de geselecteerde manifesten omschreven: programmatische teksten van de kunstkritiek met een literatuurtheoretische en -esthetische inhoud en bovendien representatieve wereldbeschouwelijke verklaringen uit de ‘Gründerzeit’. In een afzonderlijke afdeling | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
worden tevens documenten over het literaire leven opgenomen, nl. over de betrekkingen tussen auteur, boekhandel en publiekGa naar voetnoot(91). In zijn ‘anthologie critique’ waarin veertien manifesten uit de periode 1886-1914 in de Frande letterkunde worden weergegeven en gecommentarieerd, geeft Bonner MitchellGa naar voetnoot(92) geen duidelijk afgelijnde omschrijving van de term, doch zijn vrij arbitraire en beperkte keuze berust op een eerder subjectieve en bellettristische visie: ... la plupart des essais que nous produisons annonçaient, à l'époque, la formation d'une école, ou définissaient les nouvelles voies dans lesquelles allaient s'engager un poète innovateur ... (p. 7). Slechts twee uitzonderingen maakt hij op dit criterium: ‘La Démolition de la Cathédrale’ de Mithouard exprimait cependant d'une façon particulièrement éloquente la position prise par l'auteur et ses amis de l'Occident dans la grande querelle du mouvement de Renaissance classique, et les ‘Considérations’ de M. Schlumberger révélaient les intentions des fondateurs de La Nouvelle Revue Française, qui allait devenir la revue littéraire la plus importante du demi-siècle. (p. 7). Kortom Mitchell voert een selectie door op basis van een beperkt concept van de literaire manifesten die volgens hem zijn: 1) essays waarin de vorming van een literaire school of vernieuwingsbeweging worden uitgedrukt; 2) essays waarin de positie van een groep of tijdschrift op een bijzonder esthetische wijze worden verwoord; 3) programmaverklaringen van belangrijke literaire tijdschriften. Veel ruimer is de visie van Erich Ruprecht die voor ongeveer dezelfde periode in de Duitse literatuur de manifesten verzamelde in twee delen: het eerst gewijd aan de manifesten van het naturalisme, 1880-1892, en het tweede, in samenwerking met Dieter Bänsch, gewijd aan de manifesten van de ‘Jahrhundertwende’, 1890-1910Ga naar voetnoot(93). In het woord vooraf tot het eerste deel licht Ruprecht zijn ruimere opvatting toe: niet alleen de theoretische uiteenzettingen die het programma van een literaire vernieuwingsbeweging weergeven, worden in de verzameling opgenomen, doch ook ‘Texte, deren Anliegen die Besinnung auf die geistigen Voraussetzungen beziehungsweise Grundlagen der neuen Bewegung ist oder die Erörterung gehaltlicher und formaler Elemente der geforderten Literatur’Ga naar voetnoot(94). Dergelijke teksten, die thans | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
eerder als een literairhistorische terugblik kunnen voorkomen, hadden immers bij de verschijning in hun tijd evenzeer een programmatische betekenis. Als argumentatie voor deze uitbreiding van het begrip, voert Ruprecht aan dat men met de weinige programmatische geschriften in engere zin niet de verschillende tendensen in een bepaalde periode kan belichten en bijgevolg niet kan komen tot een gedifferentieerde kennis en beoordeling van de complexiteit van een periode. Doordat Ruprecht aldus niet uitgaat van een zelfde bellettristisch standpunt als B. Mitchell, wordt het blikveld in de literairhistorische periode ruimer: Das Ganze einer neuen schöpferischen Existenz steht im Blick, in der Gesamtheit ihrer Bezüge zur ästhetischen religiös-weltanschaulichen, politischen und sozialen Lebensproblematik. Die totale Konfrontation des ‘neuen Standpunktes’ mit noch geltenden Wertsetzungen erzeugt zuweilen eine Spannung, die zu Einseitigkeiten und Überspitzungen führt, am Pathos der Formulierung leicht erkennbar. Zwar verdeutlicht die Schärfe kämpferischer Exaltation oft das Anliegen in seiner äußersten Konsequenz, macht aber gleichzeitig oder eben dadurch das zeitlich Bedingte einer solchen - mit dem Anspruch auf absolute Gültigkeit vorgebrachten - Äußerung sichtbarGa naar voetnoot(95). Over dezelfde periode van de ‘Jahrhundertwende’ in de Duitse literatuur werden nog uitgebreide verzamelingen van programmatische en literairtheoretische geschriften samengesteld door Walter KillyGa naar voetnoot(96) en Gotthart WunbergGa naar voetnoot(97), waarin men echter helemaal geen bespreking van de term manifest aantreft. In de bundeling van dergelijke geschriften uit dezelfde periode in de Oostenrijkse literatuur door Gotthart WunbergGa naar voetnoot(98) wordt evenmin een omschrijving van het begrip gegeven. Voor de literaire manifesten van het expressionisme kan men de bundeling van de eigen programmatische geschriften van Kasimir EdschmidGa naar voetnoot(99) raadplegen die de periode 1917-1925 bestrijken en de verzameling van Paul PörtnerGa naar voetnoot(100) die de documenten, manifesten en programmaverklaringen voor de periode 1910-1925 heeft gebundeld. Geen van beide auteurs geeft echter een omschrijving van het begrip manifest. Uit hun materiaal blijkt wel dat zij het begrip zeer ruim hebben opgevat, zodat bij Pörtner de begrippen ‘Dokumente-Manifeste-Programme’ in mekaar vervloeien, terwijl bij Edschmid de manifesten geen programmatische geschriften stricto sensu zijn: | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
Hier aber, in diesen Manifeste aus der Zeit des ersten Weltkrieges und der kurzen, ihm nachfolgenden Periode, geht es weniger um Attacken als um Bekenntnisse, um Zeugnisse einer Generation, deren geistigen Existenz durch Hitler und seinen Krieg rasch in der literarischen Vernichtungslager geschickt wurde, eine Epoche, deren Ethos verkannt und deren Deutung schon in formalen und mystischen Unsinn ungewandelt wurdeGa naar voetnoot(101). Met het dadaïsme en futurisme werd het manifest tot een van de belangrijkste genres in deze modernistische stromingen. Daar er vooral de laatste jaren een groeiende belangstelling blijkt te bestaan voor deze stijlrichtingen, zijn er dan ook reeds verscheidene omvangrijke verzamelingen van deze moderne manifesten samengesteldGa naar voetnoot(102). Doch ook hier blijken de uitgevers zich in hun inleiding vaak te beperken tot een vage of summiere omschrijving van het begrip manifest. In zijn inleiding tot zijn uitgebreide verzameling van manifesten van het futurisme, geeft Giovanni ListaGa naar voetnoot(103) wel een degelijk historisch overzicht van deze manifesten, doch de aard ervan wordt vrij beknopt behandeld. Zoals uit de titel reeds blijkt, maakt hij in zijn uitgave een onderverdeling in drie categorieën: ‘les manifestes’ (= de geschreven en uitgegeven documenten), ‘les proclamations’ (= de oorspronkelijk als voordracht geconcipieerde manifesten) en ‘les manifestes techniques’ (= allerlei documenten waarin de futuristen hun werkwijze belichten)Ga naar voetnoot(104). Van het begrip manifest in het algemeen geeft hij geen definitie, doch wel van het manifest zoals het zich manifesteerde in het futurisme: Le manifeste d'avant-garde apparut avec le futurisme: déclaration poétique, proclamation, formation enflammée de programme diffusé sous forme de tracts à des milliers d'exemplaires, crié dans les théâtres, imposé selon les procédés de la propagande politique. Le manifeste fut un genre littéraire dans lequel Marinetti excellaGa naar voetnoot(105). Zoals uit het overzicht van de uitgaven van manifesten reeds blijkt, is het een overdrijving van G. Lista te beweren dat het avant-gardemanifest slechts ontstond met het futurisme. Wel is het juist dat de futuristen, dadaïsten en surrealisten het manifest tot een specifiek, autonoom literair genre hebben gemaakt. Dit soort van manifesten zijn dan ook gemakkelijker als dusdanig te herkennen, temeer daar de auteurs ervan hun teksten zelf meestal als manifest betitelden. Dit is wellicht tevens een van de redenen waarom de samenstellers van anthologieën van manifesten uit deze periode zich zelden genoopt voelen een begripsbepaling te geven. Zo treft men dan ook geen omschrijving van het | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
manifest aan in de verzameling van futuristische manifesten van Umbro ApollonioGa naar voetnoot(106), in de uitgave van de dada-manifesten door Francis Picabia, Louis Aragon en André BretonGa naar voetnoot(107), in de uitgave van Sept Manifestes Dada van Tristan TzaraGa naar voetnoot(108), of in de recente uitgaven van de manifesten van het surrealisme door André BretonGa naar voetnoot(109). In de omvangrijke Zweedse uitgave van de manifesten van het futurisme, dadaïsme en surrealisme door Gunnar QvarnströmGa naar voetnoot(110) wordt in het woord vooraf tot het eerste deel van de tekstuitgave het begrip manifest wel omschrevenGa naar voetnoot(111). Qvarnström beperkt zich niet tot de direct programmatische geschriften, maar beschouwt ook kritische essays waarin met de traditie wordt afgerekend, passages uit werken en dagboeken waarin het nieuwe programma wordt geanalyseerd, en de meestal polemisch vergelijkende uiteenzettingen over de vorm en idee van het nieuwe als manifesten. Met deze ruimere visie leunt hij sterk aan bij Erich Ruprecht door wie hij wel beïnvloed blijkt te zijn bij de formulering van zijn conceptie van het begrip manifest. Daar in deze modernistische kunststromingen het manifest tot een van de belangrijkste communicatiemedia van de kunstenaars werd (zowel in de literatuur als in de plastische kunsten), werden aan deze vorm van manifesten wel enkele afzonderlijke studies gewijd door Henri Béhar en Walter SernerGa naar voetnoot(112). In deze analyses trachten de auteurs de specifieke structuur van de dadaïstische manifesten te bepalen en wijzen daarbij enerzijds op de provocatorische en scandaliserende intentie waardoor deze manifesten een typisch retorische compositie vertonen (zelfs al werden zij niet voor een publiek voorgedragen), en anderzijds op het feit dat zij geconcipieerd zijn als een poëtische daad waarmee de kunstenaars de meest dierbare fundamenten van de menselijke samenleving (rede, taal) ondergroeven. Doch ondanks dit intellectuele en revolutionaire karakter, hebben zij een coherente betekenis en kondigen zij geen materiële, sociale revolutie aan. | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
Ten slotte werden ook nog een reeks van recente manifesten over konkrete kunst gebundeld: Serielle Manifeste 66Ga naar voetnoot(113). Deze manifesten werden echter uitgegeven zonder enige voorafgaande toelichting over de selectiecriteria of over het begrip manifest. | |||||||
4. Begripsbepaling van het manifestUit dit overzicht van anthologieën van manifesten blijkt wel, dat de laatste jaren een groeiende belangstelling is ontstaan voor deze vorm van programmatische literatuur en dat dergelijke documentenverzamelingen beschouwd worden als de noodzakelijke grondslagen voor de literatuurgeschiedenisGa naar voetnoot(114). Anderzijds is het treffend, dat de meeste auteurs - op uitzondering van Erich Ruprecht na - hun selectie vrij arbitrair doorvoeren, daar zij ofwel geen ofwel slechts een summiere omschrijving van de begripsinhoud van de term manifest geven. De samenstellers van dergelijke anthologieën steunen blijkbaar bij hun selectie op een impliciete kennis bij de lezer van het begrip manifest. Nochtans is juist uit het onderzoek van de lexica van literaire termen gebleken, dat dit een van de minst duidelijk omschreven termen is in de literatuurwetenschap. Ook in de verklarende woordenboeken en in de encyclopedieën is de definitie nagenoeg overal even beknopt en gelijkluidendGa naar voetnoot(115): een openbare verklaring, aanvankelijk als term uit de diplomatie en politiek, waarmee een staatshoofd, een regering of een politieke partij hun houding, inzichten of programma verklaren, en bij uitbreiding term in de kunst waarmee een nieuw literair of artistiek programma wordt aangekondigd. Uit het onderzoek van het geselecteerde materiaal in de diverse anthologieën blijkt echter, dat bij de meeste auteurs de begripsinhoud van het manifest ruimer is dan in deze definitie. Bij de keuze tussen wat zou kunnen aangeduid worden als een minimalistische (b.v.B. Mitchell) en een maximalistische (b.v.E. Ruprecht) conceptie van het manifest, heb ik gemeend bij de excerpering van het materiaal uit de Zuidnederlandse literaire tijdschriften tussen 1878 en 1914Ga naar voetnoot(116), te moeten uitgaan van een ruime conceptie, zodat achteraf eventueel het | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
verzamelde materiaal nog verder zou kunnen geselecteerd worden. Uit de studie van de anthologieën over deze periode bleek immers dat het aantal manifesten in strikte zin vrij beperkt is en dat men aan de hand van een dergelijke strenge selectie een al te geschematiseerd en vertekend beeld zou kunnen krijgen van de historische evolutie in het esthetisch waardenpatroon binnen de periode. Aldus is na het empirische onderzoek van het materiaal een conceptie van het manifest ontstaan waarbij geopteerd werd voor een ruimere begripsinhoud, meer bepaald volgens een gradatie in drie fasen:
Deze ruimere conceptie van het begrip manifest biedt het voordeel dat de uitgebreide materiaalverzameling toelaat alle strekkingen en stromingen binnen een periode te kunnen onderkennen en dat een subjectieve, bellettristische reductie van de literatuur wordt vermeden. De graduele indeling ten slotte kan een kwantitatieve benadering mogelijk maken: het kan interessant zijn na te gaan 1o in welke tijdschriften en op welke tijdstippen de meeste manifesten in de periode verschenen; 2o in welke mate de verschillende vormen van manifesten over de tijdschriften verspreid zijn. Een dergelijk kwantitatief onderzoek kan misschien bijdragen om een beter inzicht te krijgen in de omvang van de diverse literaire stromingen binnen de periode, terwijl anderzijds kan onderzocht worden of eventuele pieken al of niet kunnen wijzen op een correlatie tussen de evolutie in de literatuur en de cultuurhistorische, sociaal-economische en politieke veranderingen. |
|