Een nieuw liedt-boekje genaemt het dubbelt papiere ploegje
(ca. 1730)–Reynier Verton– AuteursrechtvrijStemme: Hoe wispelturig is het Rat.1. AL wat men hier op aerden siet,
Is alles vol veranderingen,
En sonder dat leeft niemand niet,
Schoon wy aan 's werelds einde gingen,
Hoe jonk of oud,
Hoe schoon gebouwt,
Niemand en kan sijn Jare dwingen.
2. Siet alle dingen heeft sijn tijd,
Soo Salomon ons heeft beschreven,
Dan is m' eens vrolijk en verblijd,
Dan weer in droefheid heen gedreven,
Den tijd is snel,
Doch even wel,
Het is 't beloop van 's menschen leven
3. Het Nieuwe-Jaer met sijn begin
| |
[pagina 66]
| |
Laet Godt weer op aerden schijnen,
Daer treden wy met blijdschap in;
Het oude gaet en moet verdwijnen:
Het Jaer dat doet,
Een rassen spoed,
En laet zig veerdig onder mijnen.
4. Wat nieuws hebt gy nu menschen kind,
Die in de wereld zijt woonachtig,
Ist niet de sonden die gy mind,
Door u hoogmoedig herte prachtig,
Zijt gy bereid,
In nederigheid,
Te gaen tot uwen God almachtig.
5. Den twist en tweedracht, haet en nijd:
Die woonen noch in uwe sinnen:
Daer in ist dat gy u verblijd;
Dat ziet men meest van u beminnen,
Het Satans kruid,
Dat in u spruid,
En schijnd gy nimmer te verwinnen.
6. De wereld en u boose vleys,
Die leiden u op quade wegen,
En hebben haren vollen eys,
Om alle gruwelen te plegen.
Maer in der daet,
Een nieuwe staet,
En word van God zo niet verkregen.
7. De leugentael en vals praktijk,
Schijnd nu by na te zijn een mode,
Hoe wel het is ons so scherpelijk:
In des Heeren woord verboden,
Doch wacht u vry,
Wie dat het zy,
Niemand en is sijn hand ontvloden.
8. Een nieuwen staet een nieuw gemoed,
Sult gy van God so niet verwerven,
| |
[pagina 67]
| |
Door boose werken die gy doet,
Staet u wat anders te be-erven:
De duysternis,
Die eeuwig is,
Die zal u loon zijn na 't sterven.
9. Maer soo gy wilt een nieuwen staet,
En soekt die nooit door quade sinnen:
Voor eerst de liefde moet den haet
In u ten vollen overwinnen,
Gy moet uwe plicht:
Gelijk een licht,
Doet schijnen en de deugt beminnen.
10. Dan sal den Heer die 't al doorgrond:
D n segen over u gebieden
Van smorgens tot den avondstond;
Dan sal hy nimmer van u vlieden,
Gy sult met vre,
En eendracht me,
Woonachtig zijn by andere lieden.
11. Gaet dan tot God en brengt tot hem
U offerhanden door gebeden:
Soo sult gy 't nieuw Jerusalem,
Met hem hier namaels ook betreden,
In eeuwigheid,
Sal sijn bereid,
Voor u de kroon der heerlijkheden.
|
|