Brood(1939)–Karel Vertommen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Testament In Brabant, langs de Scheldeboord, daar stond een hoeve aan de dijk geschoord. Rondom was het water, de lucht en de grond; op de hoeve drie zonen, sterk en gezond. De vader die zei eens: ‘Mijn jongens, 'k word oud, ziet dat ge de hand aan de ploegsteert houdt! Gij, mijn jongste, die zijt als een Maartse dag, met wat regen en sneeuw en een zonnelach, ga en zing voor de mensen van vreugd en verdriet en de goede grond waar het graan uitschiet. Gij, mijn tweede, die zijt als een opgaande tij, met het drieste geweld van jong' hengsten in Mei, in de stal haal uw paard, naast de schouw neem uw zwaard, wreek het onrecht in 't land, zie dat 't recht wordt bewaard. Gij, mijn oudste, die vast als de jaartijden zijt, en stevig in 't zaâl door de velden rijdt, Zaai op het land in uw vaders spoor, trek er als vroeger voor na voor. Sluit een verdrag met wind, zon en weer, met Gods lieve heiligen en met Ons Heer.’ Nadat de vader met eer werd begraven, drie mannen hun paard de sporen gaven: [pagina 13] [p. 13] een reed er voor 't eerst als boer rond zijn veld, een trok er ten strijd tegen heersersgeweld, een reed er al zingend door het land en deed d'echo's ontwaken t'allenkant; zijn lied droeg de wind over 't rijpe koorn, zijn broer blies daartussen de vrijheidshoorn, en monkelend een boer door zijn oogst van goud: ‘Ziet dat ge de hand aan de ploegsteert houdt!’ Vorige Volgende