| |
| |
| |
V
Overal, het lichaam
| |
| |
Overal, het lichaam
Overal die lichamen, overal het lichaam. Het is niet alleen sinds enige tijd overal te zien, maar er wordt over bijna niets anders meer gesproken. Want eerst heeft het elk beeld binnenstebuiten gekeerd: men moet - zie Benetton - veel lichaam voorbij om nog een beeld te zien. Het lichaam is niet langer de schaduwreferent of een sous-entendu van de verschijning, de blik of de conversatie, maar eist, als Eerste Realiteit, alle aandacht op: de échte dood, het bloed, de geboorte, de ziekte, de rijen penissen verzadigen de ogen, en maken elke betekenis flauw en overbodig. En het gaat nu met het denken dezelfde kant op. Het lichaam is het onvermijdelijke thema, of zelfs het verplichte uitgangspunt van het denken geworden. Zoals Georges Bataille zijn foto van de chinese marteling als halfgeheim principe of begin heeft, zo lijkt elk denken nu te vragen naar een beeld van of een herinnering aan een slachtoffer, naar een plaats van misdaad om terug te keren.
Omdat het lichaam zichzelf wil zien? Het denken dat zichzelf helemaal in de hand heeft, door niets beinvloed wordt maar enkel zijn eigen regels volgt, verloopt methodisch: rechtlijnig, gelijkmatig, zonder haperingen of sprongen. Maar zonder lichaam vindt het denken geen begin, en heeft de wetenschap helemaal niets om over na te denken. Het begin van het denken is de eerste passie: ‘de verwondering’. ‘L'admiration est une subite surprise de l'âme, qui fait qu'elle se porte à considérer avec attention les objets qui lui semblent rares et extra-ordinaires’. We onthouden slechts wat onze aandacht heeft getrokken, en zelfs de wetenschap - schrijft Descartes in Les Passions - vooronderstelt dus dat de hersenen ‘geraakt’ worden, en dat het lichaam in het denken tussenkomt. De verwondering neemt het bewustzijn in beslag, ogenblikkelijk verlaten alle levensgeesten de spieren, ‘ce qui fait que tout le corps demeure immobile comme une statue, et qu'on ne peut apercevoir de l'objet que la première face qui s'est présentée, ni par conséquent en acquérir une plus particulière connaissance’. De eerste passie, het eerste effect van het lichaam in het denken: voor we weten of iets goed of schadelijk is en welke kant we opwillen, zet het lichaam het denken stil voor wat Descartes ‘la première image’ van een ding noemt. Zaak voor de wetenschap is dit moment van aangedaan zijn snel te overwinnen, en los te komen uit de greep van het ‘eerste beeld’. Immers, wanneer de bewondering (admiration) ontzetting
| |
| |
(étonnement) wordt, stopt het denken: een teveel aan verwondering of aan ‘actie’ van het lichaam op de geest ‘peut entièrement ôter ou pervertir l'usage de la raison’.
Nemen we van Descartes de gedachte dat de verwondering of de ontzetting het moment is waarop het lichaam het denken, plots, geheel in beslag neemt, en het denken stilstaat bij een ‘eerste verschijning’. Wat kan het lichaam meer raken, meer verrassen, wat kan dieper in de geest dringen dan beelden van het lichaam?
Wat is het ‘eerste beeld’ van het lichaam dat het denken aanklampt? En waarom is het zo vreemd, zo onthutsend voor het lichaam, zichzelf te zien? Het levende lichaam is zelf onduidelijk. ‘Quoi de plus excitant pour l'esprit que l'ignorance ou il est de son corps?/ C'est merveille que nous n'ayons rien pour connaître ce corps nôtre!’ Het lichaam biedt geen weerstand, het volgt ons als een schaduw of als een trouwe hond. Het verdwijnt in het ik dat handelt, het verdwijnt in mijn activiteit. Hoe meer het lichaam mijn lichaam is, hoe minder merkbaar aanwezig het is: ‘C'est le silence et l'obéissance immédiate, qui font ce que ce corps est mon corps’. In het ontwaken of het doezelen, in honger, in pijn, in begeerte, blijkt echter dat het ‘ik’ een duistere rand heeft. De plaats van het min of meer heldere bewustzijn, van de aandacht, van de heldere zintuigen, die plaats is omringd door iets waarvan men wel het begin maar niet het einde ziet, door iets wat geen contouren heeft, en dat reeds onmiskenbaar dààr is in wat men het ‘gevoel’ noemt. Dat ‘iets’ kan men het lichaam noemen, of beter: het is daar, in het voelen, dat een ik zijn lichaam vermoedt. Datgene wat in honger, pijn, begeerte, gevoel dààr is, is niet duidelijk of begrensd. Het is geen ding met contouren. Wat daar begint is ‘le sans-lignes - l'espace informe’; het ‘ik’ dat denkt en handelt treft zichzelf aan in een gebied dat het niet kan overzien en waarin het zijn plaats niet kan bepalen. ‘Mijn lijf’ - schrijft Paul Van Ostaijen - ‘is zichzelf een licht en een
duisternis. Mijn voeten zijn andere gestalten die ik spelen doe’.
Men ziet het eigen lichaam nooit ‘de Soi à Soi’, duidelijk, rechtstreeks. Het levende lichaam dat men meedraagt is nooit een feit, is nooit helemaal zichtbaar en onontkoombaar. ‘Il est ce que nous voyons de nous-mêmes. Ce que nous sentons d'attaché toujours à nous. Mais aussi ce que nous en voyons pas et ne verrons jamais.’. Een kind kan zijn lichaam nog niet als een object voorstellen, en noemt het ‘mijn leven’. Men kan het mijn-lichaam geen aandacht geven of naar voor halen als voorwerp, als object, als probleem.
| |
| |
Met deze onduidelijkheid valt niet te leven, en elke cultuur zegt daarom wat het lichaam betekent of kan betekenen, en regelt de omgang met, of zelfs de toegang tot het lichaam, net zoals ze de omgang regelt met absolute gegevenheden als oorsprong of afkomst. Wat is een lichaam - voor ons? Het lichaam wordt verborgen, achtergehouden, is als een geheim. Niet alle culturen hebben het volledig in bezit genomen, getatoeëerd, vervormd, beschilderd, en zo geheel tot ‘teken’ gemaakt van een sociale plaats, zo dat het lichaam waarmee men geboren wordt verdwijnt. Soms wordt het ‘eerste lichaam’ gespaard, enkel bedekt met kleren, met tekens die los op het lichaam liggen, met betekenis die slechts een omhulsel is, en het lichaam als een ‘binnenkant’ verbergt. En omdat in elk mens iets ontsnapt, omdat al wat we over onszelf of de anderen kunnen weten en zeggen ‘te weinig’ is en vals klinkt, en tegelijk de radicale uniciteit samenvalt met de plaats waar iemand is - een lichaam -, kunnen de kleren en de rollen ‘maskers’ worden, en wordt het ‘natuurlijke’ lichaam teken van de Persoon Zelf. Het blote lichaam wordt, onder de tekens, naakt: een teken dat zegt dat de tekens zijn afgelegd, een teken van wat altijd ontsnapt. En meteen een mogelijkheid om wat men met woorden niet kan naderen, toch aan te raken en zo te kennen. ‘Ik heb een vrouw gekend’ kan betekenen: ik weet niets over haar, we hebben gezwegen - maar toch: kennen. ‘Ieder persoonlijk bestaan berust op het geheim’ (Tsjechov). Maar het ‘geheim’ kan niet gezegd worden, het bestaat niet uit informatie. Niemand weet en kan zeggen wat hij of zij verbergt en de ander aantrekt. Het
geheim is niet wat, maar de plaats waar men is - dat duistere gebied dat men kan tonen en zien, binnendringen en afsluiten. Maar tegelijk is dat lichaam ook een tegenspraak, de plaats waar men verliest wat men zoekt: wat figuurlijk het meest persoonlijke is, is letterlijk anoniem, simpel, overduidelijk altijd hetzelfde. Het lichaam is tegelijk secretus - het wordt achtergehouden, afgezonderd - en arcanus: duister, niet formuleerbaar.
Er is kunst die niet over de mens gaat, er is kunst die de wereld wil veranderen, huizen wil versieren, geld moet opbrengen, wil te weten komen wat taal is of wat kleuren zijn, enzovoort. Kunst is een hybried ding, een amalgaam, en ik tracht hier niet een wezensbepaling van kunst te geven. Maar het is wel waar dat men van sommige kunst kan zeggen dat ze een verstandelijk, uitwendig weten over wat er van de mens is wil omzetten in een ‘tweede’, verhevigd, intens weten van het menselijke lot. Het is zeker zo dat sommige kunst - sommige beelden, verhalen, opvoeringen of performances - ‘aangrijpend’ is, en ook wil beklijven door te zeggen of te tonen hoe het met de mens gesteld is. Geheimen tonen als waarheden.
| |
| |
Intense, aangrijpende beelden maken. Maar hoe? Men kan op het gemoed, of op het hart werken. Opgevoerd zien of lezen hoe mensen verstrikt zitten in gevoelens, in dubbele loyauteit, in trouw of liefdesverraad, in ideeën of in ethische principes, grijpt aan. Verhalen zijn meeslepend. Maar er is iets anders waar beelden uit te maken vallen, iets wat altijd aan de ribben plakt, en dat is het lichaam.
Wat is het ‘eerste beeld’ van het lichaam? Hoe wordt het lichaam duidelijk? Wanneer het versteent, ding wordt, en meteen: monumentaal beeld wordt, als lijk. En verder? De kunst kent het lichaam in zijn uitersten: liefde en moord. Zelfs de burgerlijke cultuur accepteert en verheerlijkt - zij het wat weifelend - de Kunst. In de marge van het zakelijke en het produktieve, op een plaats die getolereerd wordt maar niet geheel ernstig te nemen valt, waar de dingen niet geheel ‘echt’ zijn en waar wat gezegd wordt geen échte consequenties heeft, voert de kunst op wat afgezonderd en uitgesloten wordt: de passie, de grote conflicten, het lichaam. Maar dan wel stevig gecodeerd, en goed in de hand gehouden. Nooit als uw lichaam, Mevrouw of Mijnheer, altijd als het lichaam van de kunst. Lange tijd heeft de kunst het alleenrecht gehad op het tonen van het lichaam. Langs de ene kant: het schone lichaam van verlangen dat zich laat bewonderen. De hele kunstgeschiedenis door zijn prachtige, lokkende gezichten en lichamen geschilderd en gebeeldhouwd. Behoedzaam mythologisch naakt, uitnodigend maar niet confronterend. Niet tastbaar of grijpbaar, vagelijk prikkelend, een verlangen opwekkend dat, vermits het geen daad kan worden, dan maar de weg van de droom kiest. Al die engelen, die vrouwen, die torso's, die bleke gezichten...Tegenbeeld én compaan van de Schoonheid: de Kracht. De warme, passionele dood die nog natrilt van leven: jacht-, oorlogs-, martel- en kruisigingsscènes, bloed, vertrokken gezichten en onthoofde lichamen, heroïsch en heilig bloot, verscheurde kleren en dode dieren. Het enscèneren van het moment waarop het ik en zijn spiegelbeeld overmand en meegenomen worden door wat sterker is, verheft
het moment waarop het lichaam de ‘cultuur’ wegspoelt, en vreemd wordt, toch weer tot Betekenis. En zo loopt zelfs de zeer burgerlijke, puriteinse negentiende eeuw, zo defileren zelfs die helemaal dichtgeknoopte heren en ingesnoerde dames, die zich geen onvertogen woord kunnen permitteren, voorbij het Beeld van het glanzende erotische object en van het geofferde lichaam. En liefde en dood, begin en einde lijken elkaar bovendien - zoals het de extremen past - te raken. Want wat is er mooier dan de liefdesdood, wat mooier dan het offer? In kwesties die het lichaam betreffen, meent het zeer gecultiveerde denken licht dat er in deze uitersten waarheid te vinden is.
| |
| |
De zeden zijn nu wat losser geworden, er zijn zoveel beelden nu, en de kunst is het alleenrecht op het beeld van het lichaam kwijtgeraakt. De droomlichamen zijn nu werkelijk overal. Ze worden industrieel vervaardigd en standaard bijgeleverd bij zeep, yoghurt, muziek, auto's, feuilletons. Men hoeft ze zelfs niet te schilderen, men kan ze fotograferen: ze bestaan dus echt. En evenzo zijn het bloed en de warme dood overal. Elke dag maken de media een nieuwe stapel heroïsche, geofferde, lijdende lichamen zoals de bakker brood bakt. Nu er zovele beelden zijn, en ze elk zo weinig tijd krijgen, valt het gemakkelijk te verstaan dat de publiciteit en de media hun ‘aangrijpende beelden’ daar, bij het lichaam, gaan halen. Bloot en bloed werken immers altijd, net zoals zonsondergangen en dode kinderen. Maar het immense tempo waaraan beelden daar verbruikt worden, verwekt een inflatoir effect. De beelden verdringen elkaar, de rampentoerist is al flink wat gewoon geraakt, en dus moeten de beelden steeds ‘sterker’ worden. Elke dag opnieuw de jacht op het geheim, en de obsceniteit als oplossing. En de zelfversterkende en zelfversnellende tendens doet zich niet alleen bij de nieuwe beeldproducenten voor. Ook de kunst, die zich ineens ingehaald weet, schakelt hoger en tracht nog sneller te gaan dan de achtervolgers. Hoe blijf je vooraan rijden?
De ultieme strategie om de alomtegenwoordigheid van het prachtige lichaam, waartegen geen kunst opgewassen is, te breken, is ermee te trouwen, in een poging dit huwelijk zelf tot de laatste kunst te verheffen. If you can't beat them, join them...Alle duisterheid en alle passie in naam waarvan de geliefden liefhebben, is in Koons/Cicciolina opgelost in suikerglans. De lichamen worden een schouwgarnituur, de ejaculatie een poster. Deze liefde gaat niet totterdood, maar tot de echtscheiding. Een tweede, meer verspreide manier om de tirannie van het prachtige lichaam nu en dan te breken, is het terrorisme. Onschuldig verzet, want het blijft marginale kunst natuurlijk, maar het statement is toch duidelijk: het prachtige lichaam is een politiek lichaam, een masculien fantasme, een wellicht comfortabele vrouwengevangenis, een body-trap. Elk begeerlijk lichaam spiegelt zich aan de begeerte van de ander, elk ‘mooi’ lichaam is een slaafs lichaam, de actieve mannelijke ‘passie’ een krijgslist. Laten we het speelgoed van een politiek verdacht verlangen, de pop van de man, kapotmaken. Doorboren, perforeren. Zo de Sex Pictures van Cindy Sherman: het ligt op de buik, hier zijn de gaten: wie eerst?
Aan het andere uiterste bestaat de strategie erin het verschrikkelijke, waar de wereld vol van is, te accentueren. De verbeelde slachtingen en passionele dra- | |
| |
ma's die de musea vullen, halen het natuurlijk nooit van de échte dood. Oscar Wilde schreef lang geleden dat een volle schouwburg onmiddellijk leeg loopt bij het gerucht dat buiten een échte terechtstelling plaatsvindt. Realiteit is een hard drug. Om het te winnen van het ‘realiteitstheater’ van de media kan men zeldzaam sterke beelden uit die stroom isoleren, en bewerken. Warhols Ambulance Disaster, en al wat daarna komt: de ‘actualiteit’ uitvergroten, opblazen, vermenigvuldigen, citeren. Werkelijk tonen wat iedereen al gezien heeft. Het is niet zo simpel te zeggen wat hier gebeurt. Deze beelden parasiteren natuurlijk op de mechanismen van de commerciële beeldproductie, die ‘sterke beelden’ tracht te maken door op alle mogelijke, brutale manieren waarheden aan het lichaam ontlokken. Waarbij het lichaam dat moet spreken wel dat van de toeschouwer is, dat onmiddellijk en primair moet reageren op het verschrikkelijke. Deze beelden staan dus niet zelf voor hun waarheid in. Wat gebeurt er dan méér, wanneer men bijvoorbeeld een koe en haar kalf om kunstredenen doormidden zaagt, en uitnodigt even tussen moeder en kind door te lopen? De ‘realiteits-shock’ van de media wordt altijd in een hypocriete moraliteit gewikkeld, het erge is vanzelfsprekend ook ernstig en zelfs slecht, want er zijn altijd voor alles ‘verantwoordelijken’ en de wereld wordt zo eindeloos verbeterbaar voorgesteld. Of het lijden is de reden om straks te drinken en vrolijk te zijn. Wat hier, in de
kunst, treft - en waar voortdurend op gevarieerd wordt - is, bovenop of naast het ‘schokkend-reële’, het cynisme: de verschrikkelijke actualiteit min de morele gemeenplaatsen. Kunst als de geëxposeerde en dus ‘eerlijke’ amoraliteit, die dan wel weer zo nadrukkelijk media-kritisch en onverbloemd ‘eerlijk’ is, dat ze steeds vaker samenvalt met haar tegendeel.
Het lichaam is overal, het politieke en het religieuze lichaam lopen in elkaar over en nemen alle ruimte in, en zelfs de kunststrategieën die uit die beeldenvloed materiaal willen winnen, verzuipen. Neem Benetton als limiet. De navelstreng en de geboorte, de christuskop van de stervende aidslijder, de wanhoop en de gebaren van troost aan het bed, het dode T-shirt van de strijder, de stempel van de dood, rijen penissen en schaamheuvels. Zo hebben we bijna alles gehad. Nog even versnellen, en we komen bij de 20 m2 affiche met een kikkerspectief op een getatoeëerde kont vanuit de toiletpot. Dan moet het lichaam zowat opgebruikt zijn, dan heeft het zijn laatste waarheid gezegd.
Wat nu? Ik hoef eventjes geen bloed en geen bloot meer. Hoe dan aangrijpende beelden maken? Door opnieuw of elders te beginnen misschien. Want er is ook
| |
| |
een ander lichaam, dat tussen de uitersten en voor de beelden ligt. Het lichaam dat niet gericht is op een uiterste, en niet duidelijk is als beeld van verlangen of als geënsceneerd offer. Een dagelijks lichaam dat halfvergeten in het midden ligt.
Van wat het lichaam doet hebben we nauwelijks weet, en dat is maar goed ook, want het valt niet bij te houden. Het pompt bloed rond, maakt gal en kankers aan, groeit en veroudert, zonder iets te laten merken. Vanuit het lichaam bereiken ons slechts zeldzame berichten, zoals: ‘we hebben honger’, ‘we zijn moe’, ‘hola! begeerte!’, of: ‘pijn!’, die als een grove samenvatting en vertaling beschouwd kunnen worden van wat zich daar afspeelt. Wat wij het ‘gevoel’ noemen is de eerste passie: de eerste manier waarop wij een lichaam, waarover we nauwelijks iets weten, ondergaan zonder het te begrijpen. Voor het kijkt, of bekeken wordt, of gezien of gelezen kan worden - bijvoorbeeld in een perspectief van liefde en dood. Hoe ‘voelt’ het lichaam, voor de eerste duidelijke boodschappen - honger! pijn! -, die aanzetten tot handelen, zich losmaken uit die bodem van gevoel? Hoe voel je je? Goed - dat wil zeggen: ik voel niets, of beter: er is slechts die basistoon, die er altijd is. Een zoemtoon, gemaakt van zwaar tot beweeglijk licht, opgericht of uitgestrekt; tussen warm en koud. Hard been en stevigheid binnenin, verpakt in zacht. Adem: in, uit, binnen, buiten. Een gebied bijna, met nabij en ver, dat zichzelf aanraakt: een elleboog op de ribben of een knie op een been, de duim rust op de vingers of het gelaat op de handen, de kin veegt tegen de schouder. Ongelijk gevoelig ook, want sommige plaatsen zijn ruw en verhard, andere aandachtiger: de mond bijvoorbeeld, met zijn gedurige mix van hard tot zeer zacht, nat en droog, koud en warm - en daar bovenop nog, soms, smaak. En het geslacht. Het corps-moi is een reeks van geleidelijke, subtiel samengevoegde overgangen. Die
plots wegvallen wanneer niet de geest rustig bij het lichaam is, maar het lichaam zelf komt opzetten zonder te zeggen wat het wil, de bewustzijnsruimte helemaal leeg ruimt en onder spanning zet. Gespannen, nerveus, in het rillen en het beven, of het klappertanden - de bewondering, de ontzetting - stokt het voelen, de gevoelsruimte loopt leeg.
(De zin en de weerzin van dit lichaam is een erotiek van de nabijheid. Van warmte die uitstraalt, en lauw als spoor op een bank of op een cafe-stoel achterblijft, en door de volgende gebruiker als een ongewenste en onaangename intimiteit wordt gevoeld - alsof iemand er iets ‘vergeten’ heeft. Van de dode produkten van het lichaam: vet, haar, nagels, roos, gestold of opgedroogd sap. Tot de brede aanraking die niets zoekt of wil nemen, niet binnendringt of buitengaat, maar omarmt - de
| |
| |
lichamen als het ware om elkaar heen legt, zo dat de ‘gevoelsruimtes’ in de warmte tijdelijk lijken te fusioneren, en het hele ‘contactvlak’ wat het lichaam is, ineens gevuld wordt. Passie, com-passie.)
Valt er van dit lichaam kunst te maken? Er is werk, en er zijn zelfs beelden, die zeer lichamelijk zijn zonder lichaam te tonen. Zolang het lichaam niet verschijnt en niet geënsceneerd wordt, krijgen de Grote Betekenissen van het lichaam immers geen kans, en de obligate artistieke terreurstrategieën evenmin: ze hebben niets om zich aan te hechten. Zoals wanneer Chantal Akkerman, op een moment dat een vrouw een man ontvangt, de camera niet meeneemt naar de slaapkamer, maar bij de aardappelen op het fornuis. Of in sommige samengestelde objecten en beelden, die vormelijk helemaal niet op een lichaam lijken, maar een kleine analogie vormen van de complexe samenstelling van het ‘levende lichaam’: met kleine verglijdingen in de materialen, gekozen verhoudingen tussen hard en zacht, ruw en glad, open en dicht, steunen en hangen, zijn ‘modellen’ te bouwen van het lichaam wat we nooit zien. Of in de vreemde aandacht, niet voor de geheimen die mensen verbergen, niet voor het ‘diepe’ lichaam of de huid, maar voor de rand van het lichaam, voor wat mensen achterlaten of uitspuwen: krassen, klein vuil, vlekken. Wellicht zijn die beelden of objecten, om het even hoe ze er uit zien, die zo strak zijn dat in het geheugen van de toeschouwer onwillekeurig de herinnering terugkomt aan kaken op elkaar, vrieskou, en beginnende hoofdpijn, paradoxalerwijze, de meest lichamelijke: het ‘wegtrekken van levensgeesten’ immobiliseert het lichaam, alle gevoel valt weg, er blijft alleen een lege gedachtenruimte over. Kunst die op de zenuwen werkt.
Het lichaam, ja, maar niet rechtstreeks, niet als onderwerp of als boodschap: het lichaam als een bijbetekenis van iets dat geen naam mag hebben, dikwijls van iets dat nauwelijks het vertellen waard is. Dus niet het banale lichaam, opgevoerd als ‘detail’ en als het storende tegendeel van het heroïsche lichaam, maar, geheel ondramatisch, het lichaam als connotatie.
De kunst en het denken lijken van het lichaam, als laatste Absolute Realiteit, ook meteen laatste Waarheden te verwachten. Als een waar gedenkteken voor het ‘verlangen’, als ingewanden waaruit men een orakel kan lezen. Maar het lichaam is enkel waar, niet in hoe het verschijnt, maar in de wijze waarop het tussenbeide komt. Het zegt niets, het werkt. Het is waar als realiteitseffect: ‘Mon corps finit toujours finalement toute comédie. Toute comédie finit par le retour de mon
| |
| |
corps sur le théâtre’ (Paul Valéry). Maar hoe? Het lichaam is niet zelf een waarheid en heeft niet veel te vertellen, maar het maakt waar, doordat het de betekenis-constructies en de orde die we verzinnen - onder meer om het lichaam ‘duidelijk’ te maken en zo op afstand te houden - gewicht en stevigheid geeft. Het is de plaats waar de betekenis vast zit, waar het verschil gemaakt wordt tussen de ‘comedie’ en wat telt. Dat men niet men zijn zus mag slapen, dat we geen rauw konijn eten en geen bloed drinken, heeft niets met biologie te maken. De cultuur haalt hoog en laag, dag en nacht, man en vrouw, mens en dier, melk en vlees, dood en leven uit elkaar geeft alles een plaats en zegt hoe er gemengd mag worden. Slechts even morrelen aan de ‘cultuur’, en het lichaam slaat aan, alsof het waakt. Bij elke transgressie of perverse variatie, bij elke onzuiverheid wordt het lichaam gespannen en licht misselijk. Troebel alsof heftige bewegingen een droesem opschudden die slechts traag terug naar de bodem zakt. Zo is de waarheid van het lichaam niet wat het toont, maar wat het doet: stille beweegredenen onmerkbaar mengen en zo verbergen in de helderheid van het denken.
| |
Geciteerde literatuur
René Descartes, Traité des Passions de l'Ame, Parijs, 1969. |
Anton Tsjechov, De Dame met bet hondje. |
Paul Valery, Cabiers I, sectie Soma et C E M, Parijs, 1973. |
|
|