woorden bevat. Het coördinatensysteem brengt, op het moment dat het wordt uitgezet, in één klap het hele universum in kaart, stelt het onherkenbare en het onontdekte - de woestijn, de zee, de lucht, de ruimte - onmiddellijk voor als niets-in-vakjes. Het coördinatensysteem heeft geen randen, het loopt breukloos in alle richtingen, kent a priori alles, is niet door het onbekende omgeven. ‘Le temps du monde fini commence’ (Valéry). De vakjes worden ingevuld, zoals de perspectieftekenaar a priori kijkt en vervolgens de lichte, diafane ruimte gelijkmatig verdeelt en vult.
De Mappamondo (1966-1968) van Pistoletto is geen sculptuur maar een verhaal: ze toont iets wat met de wereld is gebeurd. Die lijnen zijn ooit op de wereld gelegd, ze zijn erop gemodelleerd, ze staan gespannen zoals ringen op een ton. Maar de wereld is - en elk van de woorden die men kiest heeft een eigen klank, vertelt de geschiedenis op haar manier - ingekeerd, of verschrompeld, of uitgeblust, of versteend. De oppervlaktes zijn verdampt, de binnenaarde is verdicht en is (opnieuw) kern geworden. De tijd en het leven zijn verdwenen en er is niets meer om in kaart te brengen. Het lijnenspel is hol, is een lege jas aan een kleerhanger. Het rooster houdt niets meer vast, wat overblijft is uit het midden gevallen en is dicht, opaak, en zwaar - een dood hemellichaam.
In de etherische, virtuose perspectiefruimtes lossen zelfs de lichamen op. De figuren die in die ruimtes geplaatst zijn, die uit het raam kijken, die stappen of staan, buiten- of binnengaan, hebben iets mysterieus en zelfs onheimelijks, maar niet omdat ze iets verbergen. Ze lopen licht en zijn doorzichtig. Ze werpen nauwelijks een schaduw af, ze zijn leeg zoals mannequinpoppen. Ze zijn onbegrijpelijk omdat er in abstracte ruimtes en geconstrueerde lichamen niets te verlangen, te doen of te voelen - en dus: niets te begrijpen - valt. Er is evenwel één type van beelden dat hierop een uitzondering maakt en, met en in de perspectiefruimte, datgene laat zien wat wordt uitgesloten: het tactiele, het concrete, de tijd. De liggende figuur en in het bijzonder het lijk (dat nochtans, in verkorting getekend, méér nog dan de staande figuur geconstrueerd wordt) blijft opaak of wordt opaak. Het niet-invoelbare, krachteloze, dode lichaam ligt tegen de vloer gepletst, en toont een kracht die de lichte, zwevende lichamen niet kennen. Het is gewicht, en het vallen en de zwaarte verraden de werkzaamheid van een kracht die de vergeestelijkte, perspectivistische ruimte verstoort en onwezenlijk verklaart. Het lijk van Vredeman De Vries is de ‘rest’ van het perspectief, zoals de dode bol het overschot is van de wereld.