52
Een eindje het bos in staat een grote bak. Het lijkt een hoge zandbak, maar er liggen dikke staven ijs in, bedekt met schors en snippers hout en zaagsel. Tussen dat ijs wordt de melk bewaard en de boter en de kaas en het vlees.
Vlak voor het eten loop ik met Britt-Marie mee naar de ijsbak. We graven al het eten te voorschijn en zetten het op een blad. Ik leg mijn hand op het ijs.
‘Wanneer smelt het?’ vraag ik.
‘Pas tegen het eind van de zomer,’ zegt Britt-Marie. ‘Als wij teruggaan naar de stad worden de resten in het meer gegooid.’
Ze begint mijn hand toe te dekken met snippers. Als hij bijna lam is van de kou til ik hem op en zie de afdruk in het ijs staan. Dan haak ik het zakmes van mijn riem en kras de B en de M van Britt-Marie in het ijs. Ze lacht als ze haar letters ziet en trekt het zakmes uit mijn hand. Wat verderop krast zij de R.
We bedekken de letters met een dikke laag zaagsel en houtsnippers en schors en spreken af dat we pas vlak voor mijn vertrek weer gaan kijken.