50
Ik weet wel waarom ik die knieknik nog niet heb gemaakt voor Britt-Maries moeder. Ik ben bang dat ik het houterig doe en dat iedereen dan gaat lachen. Maar zo kan het niet langer doorgaan, nu moet het ervan komen!
We zijn klaar met eten, ik sta op en loop als eerste naar mevrouw. Tack, zeg ik en ik geef haar een hand. En dan gebeurt er zoiets idioots. Mijn hele bovenlijf gaat mee naar voren, dat is alles. Ik schaam me dood en ren zo het bos in. Bij een grote mierenhoop stop ik en maak een knieknik. En niet één, maar een hele ris. Terwijl ik naar de krioelende mieren sta te kijken zak ik wel twintig keer door mijn knieën. Op het laatst doen mijn benen het helemaal vanzelf.
Opeens hoor ik voetstappen en de stem van Britt-Marie.
‘Wat ben jij aan het doen?’
‘Zo maar wat,’ zeg ik en ik voel dat ik bloos. ‘Een beetje oefenen.’
‘Oefenen? Waarvoor?’
‘Om je moeder te bedanken voor het eten.’
‘Heb je dat dan nog nooit gedaan?’
‘Niet zo,’ zeg ik.
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik het niet kan!’
‘Je kan het wel!’
‘Ja, bij de mieren,’ zeg ik, ‘daar is niks aan. Maar bij je moeder is het zo gek.’
‘Ik vind het veel gekker dat je voor mieren buigt dan voor mijn moeder,’ zegt Britt-Marie.