40
Ik word wakker. De zon schijnt naar binnen. Het is hier veel vroeger licht dan bij ons, dus ik weet niet hoe laat het is. Britt-Marie ligt nog te slapen. Ze merkt er niks van als ik over de rand van mijn bed ga hangen. Aan de ene kant vind ik dat stom maar aan de andere kant juist fijn. Als ze slaapt hoef ik niks tegen haar te zeggen en dan is er tenminste ook niks dat ik niet versta.
Opeens wordt ze wakker. Ik vraag meteen of ze inkt heeft: ‘Har du blek?’
Ze mompelt iets en staat op en gaat naar buiten. Ik hoor de deur van het grote huis in de verte slaan. Zou ze nu echt inkt aan het halen zijn? Zou het kloppen wat ik geleerd heb?
Na een hele tijd hoor ik de deur van het grote huis weer. Ik hoor voetstappen in de verte. Ze gaan langzaam, maar ze klinken steeds harder. De deur gaat open, Britt-Marie komt binnen. Ze zegt dat er geen inkt is, geen blek. Maar ze geeft me een potje bosbessenjam.
Ik ga er meteen mee aan de slag. Ik moet met mijn pen door een dikke blubber van bessen heen voordat ik bij het sap onder in de pot ben. En ik krijg vieze plakvingers. Maar het lukt. Ik schrijf paarsrode zinnen in mijn schrift.
Britt-Marie staat te lachen als ik mijn vingers en mijn pen aflik en ze haalt een pannetje uit de keuken. Samen lopen we in onze nachtpon het bos in en plukken het pannetje vol bosbessen. We laten de bessen een tijdje pruttelen op het fornuis, daarna doen we ze door een zeef. Het sap giet Britt-Marie in een flesje en op een etiketje schrijft ze het woord Blåbärsbläck. Dat betekent bosbesseninkt.