20
Wat zou de eerste zin nou zijn die dat meisje tegen me zegt? Ik denk dat ze meteen vraagt wat ik wil dat we gaan doen. Blikje trap is het leukste spel dat ik ken, maar dat kan natuurlijk niet op zo'n eiland met bomen. Boompje verwisselen kan wel. Ik zoek het op in mijn woordenboekje maar het staat er niet in. Pappa weet ook niet wat het is. Misschien bestaat dat spel wel niet in Zweden. Misschien regent het trouwens wel als ik aankom. Moeten we ons binnen vermaken.
Binnen ga ik het liefst zitten tekenen. Ik zoek tekenen op en dan kan ik bijna mijn ogen niet geloven, want tekenen is in het Zweeds rita.
Als dat meisje mij vraagt wat ik wil gaan doen moet ik mijn naam dus zeggen. En het zou best kunnen dat Rita in het Zweeds niet als naam bestaat. Dat iedereen bij dat woord alleen aan tekenen denkt. En als ze dan horen dat ik ook zo heet, dan denken ze natuurlijk allemaal dat ik heel goed in tekenen ben. En ik ben er helemaal niet goed in, maar ik vind tekenen wel heel leuk. En als ik dat dan zeg in het Zweeds denken ze dat ik mezelf leuk vind!