Ricardo en Marx
(1890)–C.A. Verrijn Stuart– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
AAN MIJNE OUDERS. | |
[pagina VI]
| |
From no source do so many errors, and so much difference of opinion in political economy proceed, as from the vague ideas which are attached to the word value. | |
[pagina 1]
| |
[Inleiding]Wanneer men de vraag stelt, welke is voor de wetenschap der economie de beteekenis geweest der begrippen omtrent waarde door David Ricardo in zijn Principles verkondigd, en tracht uit de latere litteratuur dezer wetenschap op deze vraag een antwoord te vinden, dan zal men getroffen worden door merkwaardige verschillen van meening. Afgezien van de breede schaar vereerders van den grooten Engelschen denker, die in blinde bewondering den meester hebben gevolgd, en zijn leerstellingen overgenomen en ontwikkeld, vindt men bij hen, die waarlijk voor de groote fouten waaraan Ricardo zich schuldig maakte een open oog hebben, zeer uiteenloopende gevoelens wat betreft de bovengestelde vraag. Dr. Fr. von Wieser schrijft van Ricardo sprekende: ‘dat men bij hem een algemeene theorie der waarde en der verdeeling van het gemeenschappelijk produkt te vergeefs zal zoeken. Al zijn talent is aan bijzonderheden, b.v. de verklaring der grondrente, verkwist, wat tengevolge had dat deze niet dan eenzijdig waargenomen en opgevat zijn’Ga naar voetnoot1). Deze beschuldiging, scherp omdat zij geldt het gemis aan algemeene begrippen omtrent het meest fundamenteele leerstuk der geheele economie, staat lijnrecht tegenover het oordeel van zeer velen die meenen dat Ricardo, niet alleen wel degelijk een algemeene waardetheorie geleerd heeft, maar zelfs, zij het ook onbewust, de geestelijke vader moet heeten van het collectivisme, voor zoover dit een wetenschappelijk stelsel is. | |
[pagina 2]
| |
Het eerst en het scherpst is deze beschuldiging geformuleerd door Prof. A. Held in zijn werkje ‘Sozialismus, Sozialdemokratie und Sozialpolitik’, in 1878 verschenen. Nu eens heet het daarGa naar voetnoot1): ‘Marx sluit zich onmiddelijk aan Ricardo aan’ of: ‘op zich zelf bezien ligt het zeer voor de hand uit Ricardo de consequenties van Marx te trekken’, dan wederGa naar voetnoot2): ‘wanneer men Ricardo's leer eenvoudig neemt zooals zij daar ligt, komt men met het grootste gemak, ja onvermijdelijk tot de slotsom, dat privaat eigendom van kapitaalgoederen als een onnatuurlijkheid verwerpelijk is’. En in zijn drie jaar later verschenen ‘Zwei Bücher zur socialen Geschichte Englands’ schrijft HeldGa naar voetnoot3): ‘Marx past op Ricardo's waardeleer de juiste kritiek toe, wanneer hij uit Ricardo's beginselen de verwerpelijkheid van ieder inkomen uit bezit afleidt, en daarmede deze beginselen openlijk in den eisch: verdeeling der goederen uitsluitend naar den arbeid, herschept’. Alles stellingen wier inhoud aldus omschreven zou kunnen worden: dat Ricardo niet geworden is de wetenschappelijke grondvester van het collectivisme dat in rechte lijn van hem afstamt, is alleen een gevolg van zijn gebrek aan consequentie in het nadenken, of liever volgens Held een gevolg van zijn onwetenschappelijkheid. Held toch beschouwt Ricardo niet anders dan als een tendenzschrijver. ‘Zijn doel was vijandschap tegen de grondaristokratie en stichting der heerschappij van het kapitaal’Ga naar voetnoot4) Tendenzschrijverij, en wetenschappelijke zin nu schijnen mij onvereenigbaar. Dat de collectivisten, vooral Rodbertus, zich bij herhaling op het gezag van Smith en Ricardo beroepen ter bevestiging | |
[pagina 3]
| |
hunner stellingen, is bekend. Zoo schrijft Rodbertus (Zur Beleuchtung der sozialen Frage, p. 23): dat Ricardo's stelling dat alle goederen slechts te beschouwen zijn als arbeidsproducten, niets als arbeidkosten, voor de sociale wetenschap hetzelfde beteekent als de door Galilei ontdekte eenheid voor de snelheid in de physika. Intusschen dat door Prof. Held openlijk erkend werd, dat dit beroep op Ricardo met volkomen recht geschiedde, heeft op de waardeering vooral van Ricardo's waardeleer grooten invloed gehad. De bewering, Ricardo en Marx staan in het wezen der zaak op denzelfden bodem is sedert min of meer ‘landlaüfig’ geworden. Er bestaat gevaar dat zij langzamerhand zal worden aangezien als een axioma, waaraan ongeloof of twijfel niet te pas komt. Een gevaar daarom zoo groot, omdat in den jongsten tijd twee mannen, die aan de spits onzer wetenschap staan, min of meer duidelijk hun instemming hebben betuigd met de genoemde stelling. Prof. v. Böhm-Bawerk schreeef in zijn ‘Kapital und Kapitalzins’Ga naar voetnoot1): het ontstaan van die theorie (n.l. de collectivistische waarde- en rente-theorie) was reeds sedert lang voorbereid, ja bijna onvermijdelijk geworden door de eigenaardige richting die de staathuishoudkundige leer der waarde sedert Smith en nog meer sedert Ricardo genomen had..... De scheppers der leer van de arbeidswaarde, Smith en Ricardo kennen weliswaar.... deze stelling, (dat n.l. de kapitaalrente den arbeider ontstolen arbeids-product is) nog niet.... maar zij lag toch reeds als consequentie in hun stelsel opgesloten, en er behoefde zich maar een geschikte gelegenheid voor te doen en een op consequenties felle leerling op te staan, om haar vroeg of laat onvermijdelijk tot ontwikkeling te zien komen. Smith en Ricardo kunnen daarom als de | |
[pagina 4]
| |
‘peeten tegen wil en dank’ der ‘afpersingstheorie’ beschouwd worden. Veel minder duidelijk, en met grooter reserve, maar toch in gelijken geest schreef onlangs Prof. Carl MengerGa naar voetnoot1): ‘evenzoo waren onjuiste staathuishoudkundige theorieën de oorzaak van valsche economisch-politische stellingen.... en de onjuiste prijsleer der klassieke school is op den praktischen eisch der socialisten, dat de arbeider het gansche produkt of den prijs daarvan behoort te ontvangen, in ieder geval van wezenlijken invloed geweest’Ga naar voetnoot2) Geen dezer schrijvers heeft echter tot dusver de vraag of Smith en Ricardo te recht de ‘unfreiwillige Pathen’ van het collectivisme heeten mogen, aan een opzettelijk onderzoek onderworpenGa naar voetnoot3). Ware dit geschied dan zou naar mijne meening reeds sedert lang erkend zijn, dat Helds stelling uitsluitend berust op een misvatting van Ricardo's waardeleer. Knies (die haar echter evenmin tot een punt van ernstig onderzoek maakte) noemt Helds bewering ‘een, zij het ook nog zoo ver verbreide, fable convenue’Ga naar voetnoot4). Ik hoop in de hier- | |
[pagina 5]
| |
volgende bladzijden er in te zullen slagen aan te toonen, dat deze uitspraak van Knies volkomen juist mag heeten. Een apologie van Ricardo is daarmede echter allerminst bedoeld. Integendeel, het hoofdstuk zijner Principles dat over waarde handelt, is zoo slordig en inconsequent gedacht en geredigeerd, dat men zich moet verbazen, dat het om de enkele goede elementen die er in te vinden zijn, een halve eeuw zulk een groote autoriteit bezeten heeft. Eigenlijk eerst sedert Jevons en Menger aan het werk togen, mag men het standpunt der Ricardo'sche waardeleer als een overwonnen standpunt beschouwen; en nog schiet de oude vermolmde boom soms jonge looten. Cairnes' werk, ‘Some leading principles of political economy’Ga naar voetnoot1) is er een van. En toch, Ricardo bestudeerende, wordt men steeds meer overtuigd van de juistheid der opmerking van Wieser, die ik boven citeerde. En deze grief, het waardeverschijnsel niet begrepen te hebben als de groote eenheid die de verhouding der menschen tot de goederen beheerscht, als een eenheid wier uiterlijke gedaante door allerlei omstandigheden kan gemodificeerd worden, maar wier wezen zich steeds gelijk blijft, schijnt mij ernstiger, principiëeler dan deze andere, door een gebrekkig inzicht in het wezen der waarde aanleideing gegeven te hebben tot het ontstaan van een theorie, die wederom op nieuw misverstand berustte. De geheele wetenschap der economie toch, is gebouwd op het waardeverschijnselGa naar voetnoot2). Eerst nadat zij op de vraag: wat is de oorsprong en het wezen der waarde? een voldoend antwoord heeft gegeven, kan zij trachten de regels op te | |
[pagina 6]
| |
sporen, die de productie, verdeeling, circulatie en consumtie der goederen beheerschen. Vragen van belastingwezen, munt- en handels-politiek, van rente en loon, kunnen slechts van uit het waardeverschijnsel begrepen en beantwoord worden. En dat de wetenschap der economie nog zoo zeer in hare kindschheid verkeert is, naar mijne meening, in de eerste plaats een gevolg dáarvan, dat zij eerst in den allerjongsten tijd het eigenlijk wezen der waarde heeft leeren begrijpen. Daarom, Ricardo te verdedigen ligt allerminst in mijne bedoeling. Ik wensch slechts de vraag te onderzoeken, welk verband er bestaat tusschen de waardetheorie der oude economen, en het modern wetenschappelijk collectivisme. Zetten wij daartoe in de eerste plaats deze waardetheorie uiteen. |
|