Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Zy zullen te zamen vergaan.GEen klankelooze Faamtrompet,
By Tombenpragt ten toon gezet,
Kan uwe naam hier lang doen leeven:
Uw lyk vergaat met al die pragt.
De schoone deugd alleen betragt,
Die zal een eeuw'ge luister geeven.
't IS een wondere en beschreyelyke zaak, dat men zo veel menschen vind, die, hoewel ze niets zo deftig of sterk in de waereld | |
[pagina 266]
| |
zien of aanmerken, dat de dood niet verbreekt, of de tyt en de ongemakken van de lucht niet vernield, en nochtans zo zorgvuldig tragten, om door vergankelyke gedenktekenen hun glorie te vereeuwigen, en den roem van hun naam te verbreiden. Onze ziel is alleen met de onsterffelykheit begaaft, en blyft onbedervelyk: die zich door oprechtigheit, zuiverheit, en onnozelheit pryzelyk gemaakt hebbende, een voortreffelyk gedenkteken in de gemoederen der nakomelingen opregt, 't welk, tegen al de eeuwen bestendig, door geen geweld des doods geschud of vernietigt kan worden. In tegendeel, die, door een hovaardige eerzucht onsteeken, door de Faam tragten verheeven te worden, en al hun verstand en zorge aanleggen, om door 't vermeerderen van hun magt en vermoogen een eeuwigen roem te verwerven, en gelooven de regtvaardigheit en trouw, om te heerschen, onstraffelyk te mogen schenden, hebben zich nooit een geduurzaam gedenkteken opgeregt. 't Geluk van deze is niet ongelyk met de geenen, die, aan de wellust overgegeeven, genoeg tot het verwerven van een onstervelyke naam denken bygebragt te hebben, wanneer ze in een heerlyk marber gedenkgraf worden begraaven en verrotten; even eens als of men de steenen niet dagelyks met de beenen zelf zag vergaan. Maar God is alleen het leven van alle dingen, die, wanneer hy onze onderneemingen niet begunstigt, hemel en aarde, en al wat 'er is, zamenspannen om onze goede naam uit te | |
[pagina 267]
| |
roejen: hy werkt te vergeefs die dezen werker van zyn eer en geluk niet te hulpe heeft, en echter de geduurzaamheit van zyn naam betragt. Laat dan 't gedenkteken van onze glorie, het betrouwen op God, een onzondig leven, en een gemoed zyn, met hemelsche liefde ingenomen, waar op wy betrouwende, zelf door de volstandigheit een eeuwige naam zullen verwerven, en, de praalsteenen der begraafplaatzen verachtende, een grooter roem en goed bekomen, als die, in 't midden van hun magt en rykdommen, dien uitwendigen glans al zuchtende verlaaten. |
|