Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 268]
| |
Dit bleef my na de dood.DE dood verschrikt myn zwak gemoed;
Maar als ik denk op 't dierbaar bloed
Van Christus, tot ons heil gegeeven:
Dan zie ik haar gedaanten aan,
Als 't middel om eens in te gaan,
In 't Hemelhof van 't eeuwig leven.
WY zien hier wel de droevige en jammerlyke beeltenisse des doods, door haar lelyke gedaante verschrikkelyk, en zoo | |
[pagina 269]
| |
door haar opgesparde mond, als holle oogplaatzen te vreezen; maar als wy dit droevig schouwspel in Christenen, en menschen van een oprechte Godzaligheit aanmerken, zo verlaat ons terstont deze verschrikkinge, en wy gedenken, dat 'er ons het beginzel van een gelukkiger leven door word te kennen gegeeven. En, hoewel de scheidinge van lichaam en ziel ons hard, en een geweldig verlies der zinnen schynt te zyn, zo verwekt ons de reden dezer veranderinge en verhuizinge meer tot blydschap, als dat ze ons in de laffe vreeze zou houden, die de liefde van 't aardsche leeven, en de ingeboore zwakheit gemeenelyk verwekken. 't Is dan dat wy niet alleen door onze gedachten, maar zelf door de oogen begrypen, dat dit ons lichaam, zo van ons gediend en bemind, niet anders als een stinkend slyk en elendig stof is, 't welk ons ook te gelyk de grootheit van de misdaad en de hardnekkige ongehoorzaamheit onzer eerste voorouderen te binnen brengt, door dewelke wy, als door een ervelyke zonden, met onze eige misdaaden vermeerderd, de straffe des doods overvloedig hebben verdiend. Maar de liefde van Gods genade, en onbegrypelyke barmhertigheit zy eeuwig gepreezen, die ons met de zonden onzer eerste ouderen, en onze eige overtreedingen besmet, en derhalven de minste gunste onwaardig, om Jezus Christus onze grootste misdaden heeft vergeeven; en, dat 'er niet als 't kleinste gedeelte der zo wel verdiende straffe overgebleeven zynde, wy van dezel- | |
[pagina 270]
| |
ve door de geinge pynen des doods worden verlost; en te gelyk door dezelve tot het gelukzalige leven overgaan. Zo dat de dood der geloovigen niet meer een straffe der zonde, maar alleen een gelukkigen doorgang tot het hemels leven is: dewyl de ziel, van de banden des lichaams ontbonden, vry, en vol blydschap na zyn God gaat. Hierom is 't, dat, terwyl ze onder de smerten des lichaams word los gemaakt, en zich bereid om te vertrekken, reeds door een heilige hoope die bestendige blydschap gevoeld, en zich verheugt uit dit elendige tot het gelukkige leven te verhuizen. Ik spreek nog van de geloovigen, die zekerlyk weten dat den mensch niet geheel door de dood word vernietigt; maar dat de ziel, het waardigste deel, regelrecht na God vertrekt, om den loon van zyn onnozelheit en opregtigheit te genieten. 't Welk weinig van de geenen in acht word genoomen, die de dood als een verschrikkelyke zaak vreezen, en de waereldsche vermakelykheeden voor de hemelsche stellen. Want de menschelyke zwakheit is altyt met deze dwaasheit vergezelschapt, dat ze, zich in een vermaakelyken staat bevindende, altyt de vermeerdering van de tegenwoordige wellust begeert, en God zelfs dikwils verkeerdelyk smeeken, om hun levenstyt te verlengen, als wenschende altyt op der aarde te mogen leven. Maar de zekerste schuld van de natuur is de dood, dewelke wy nochtans zodanig door den Middelaar Christus konnen verzoeten, dat wy onberispe- | |
[pagina 271]
| |
lyk, en zonder eenige zonden voor 't aangezichte Gods verschynen, in volkome blydschap over onze kwytscheldinge, en onze zielen met zyn dierbaar bloed zal hebben afgewassen. De regelen om wel en godzalig te sterven, zyn door veel heilige mannen beschreeven, welke wy door deze twee middelen gelukkig zullen nakomen: eerstelyk, indien wy onze elenden en zwakheit aanmerken; en ten anderen, wanneer wy door yverige gebeden de gelukzaligheit van het hemelsche leven van God begeeren. Waarlyk de elenden en onbestendigheit van dit leven te kennen, geeft de eerste beweeging, om geen hoop op deze wisselvallige onbestendigheit te stellen, die alle oogenblik de verandering en vernietiging onderworpen is. In wat ouderdom kan den mensch niet sterven? Wat plaats zo woest of ontoegankelyk, daar de dood geen toegang heeft? Wat waardigheit of staat, welke de dood niet t'allen tyde heeft te vreezen? Hierom zal hy best doen, die zyn broosheit kennende, de gedagtenisse des doods nooit in zyn herte keerd, maar dezelve dagelyks zodanig vreest als of ze tegenwoordig was. Door deze aanmerkinge neemt den vromen zyn toevlucht tot de ruste van een heiliger leven, 't welk ons waarelyk gelukkig maakt. Want als de stervelingen zich zelf in 't midden der voorspoeden, in een onbestendig oordeel, twyffelachtige gezondheit, en ongelykheit van zinnen en oordeel zien geslingert, zich | |
[pagina 272]
| |
in dit oogenblik verblyden, in 't andere bedroeven: nu beminnen, dan weêr haaten en verachten; zo begrypen ze genoeg ongelukkig te zyn, en dat ze geen bestendigheit in goede en pryzelyke werken hebben te verwagten, ten zy ze door een hooger oorzaak, namentlyk de gunste Gods, worden bezield. Ik weet wel, dat volkeren, onkundig van den waaren God, zich door dappere daaden hebben doen uitmunten, en derhalven t'onregt alleen den zegen Gods tot het doen gelukken onzer daden en werken schyn te vereischen; maar zodanig is de barmhertigheit Gods over het menschelyk geslagt, dat hy ook de uitneemende gaaven de ongelovigen mededeelt, dewelke nochtans met een veel grooter kragt en luister in de Godzaligen en de uitverkoorenen Gods uitblinken. 't Is dan zeker, dat zo wel de geloovigen, als de ongeloovigen, voortreffelyke hoedanigheden des gemoeds en deugden van God ontfangen, en hem 'er de lof van komt, wanneer 't gebeurd dat de Godzaligen, door zyn byzondere gunst, van de Godloozen worden onderscheiden: want wy alle van natuure tot het kwaade geneegen, zouden even als de andere tot alle misdaden vervallen: indien wy niet, door den Heiligen Geest weêrhouden, tot een heilig berouw wierden gebragt, 't welk God altyt behaagelyk is. Wanneer wy deze Goddelyke straalen in ons voelen werken, zo verbeteren wy onze ingeboore zwakheit, en leeren de verlokkingen der zonden vermyden, waar door wy zyn verstrikt, | |
[pagina 273]
| |
en arbeiden om tot een heiliger, en Gode behaagelyk leven te komen. Maar al 't goede, 't welk wy door deze genade doen, bestaat in geen waereldschen roem of ydele eerzucht: want wy staan na geen vergankelyke blydschap, maar verwachten uit onzen dagelykzen stryd, tegen de verzoekingen en onze begeerlykheeden, zodanigen overwinninge, waar door wy met de lauweren der eeuwige glorie verheerlykt, tot het eeuwigduurende geluk van de bestendigste rust en blydschap zullen verheven worden. Met deze hoope ondersteund zynde, zullen wy de dood niet vreezen, als een straffe, en door de vreede Godts verheugt, voor de dreigende ongevallen der tyden niet verschrikken; en, hoewel wy noch dagelyks door moejelykheden en rampspoeden worden bezogt, zo zullen wy 'er nochtans niet door bezwyken, maar hoopen, dat deze geringe smerte des levens, eindelyk in een zeer groote blydschap zullen veranderen, waar door onze ziel zal worden vervult, niet door de wellusten, nu zo hoog van onze begeerlykheden geacht, maar door een oprechte liefde in God, een gestadige ruste van de ziel, en een onophoudelyke blydschap, die ons in alle eeuwigheit zal vergezelschappen. Om dit geluk te verwerven, is 'er geen nader of beter middel, als dat wy God dagelyks met hertgrondige gebeden aanroepen, dat hy ons met zyn kragtdadige hulpe wil bystaan, op dat wy niet door de zwakheit van ons vlees mogen bezwyken, en met geen traag gemoed | |
[pagina 274]
| |
langs dien gelukzaligen weg voortgaan, die vol gestadige rust en zoet geluk ons tot God doet naderen. En dewyl onze zwakheit zo groot is, dat ons lichaam alle gevallen onderworpen is, en voor duizend gevaaren blood staat, met wat zekerder hoede zullen wy ons dan omringen, als met de gene, welke wy met brandende gebeden, en innige aanroepinge des herte van God verwerven? want een Christen kan niet met grooter verlangen van God begeeren, als den dood der geloovigen te mogen sterven: te weeten, dat hy met een vast geloove op God zyn onnozelheit en deugdzaam leeven betrouwende, uit dit leven als uit een herberge vertrekt. De achtbaarheit van andere, hoewel door treffelyke begraafplaatzen, en lofdichten allerwegen verspreid, zal eindelyk met de dood en 't verval van deze ook vernietigt worden; maar de glorie van een mensch, op deze wyze gestorven, en de heerlyke kroone op zyn hooft gezet, zal bloejen, terwyl al de waereldsche grootheden vervallen en vergaan. EINDE. |
|