Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 262]
| |
Hy groend, al moet hy sterven.DEn boom in d'oude muur of wal,
Wagt met 't gebouw ook zynen val.
Hoewel de zondaars weeld'rig groejen,
Ze sterven in de schyn van vreugd.
Dat groeit uit vaste grond van deugd,
Zal in der eeuwigheit staan bloejen.
HOewel wy veeltyts zien dat de goederen des waerelds de godloozen toevloejen, dat ze schatten verzamelen, en alles hen na | |
[pagina 263]
| |
wensch gelukt, zo bevinden wy nochtans eindelyk, wanneer de langzaame wraake Godts hen achterhaald, dat dit geluk verderffelyk is, straffende de geenen, die 't hebben genooten, met een haastige veranderinge van een eeuwige smerte. Want dit geluk, op misdaaden en ongeregtigheeden gebouwd, en niet steunende op den vasten grondslag van heiligheit, alleen voor de eeuwigheit bestendig, kan niet duurzaam zyn. De godloozen bloeyen niet als om te vergaan, even als de boomen die in de muuren en 't puin der oude huizen groeyen, die alle oogenblik staan te vallen, wanneer deze muuren, door ouderdom en bouwvalligheit los geworden, zullen nederstorten. Maar de boomen, in een vaste grond geplant, groejen bestendiger, schieten dieper met de wortel in de grond, en verzekeren zich beter tegen 't onweer. Zo zyn ook de vroomen, die hun betrouwen alleen op Godt stellen, en in hem begeeren te leeven en te bloejen, de liefde der aardsche dingen verlaatende, die 't gemoed met de aangenaame beeltenisse van de Fortuin vleyen, om t'haastiger te verdrukken. En gelyk het naauwelyks kan gebeuren, dat de geenen, die hun leven in 't voeden hunner wellusten hebben doorgebragt, het overige niet op die zelve wyze ten einde brengen; zo is 't ook in tegendeel zeker, dat de geenen, die een godzalig en onberispelyk leven op der aarde hebben geleid, den dood der godzaligen sterven, en tot het gelukzalig lee- | |
[pagina 264]
| |
ven overgaan. Wanneer dan de gedagtenisse der godloozen onder de verwoestingen van de eeuwige verdoemenisse begraaven leid, en zy dezelve leiden, zoo zullen de kinderen Gods, met de andere gelukzaligen, in der eeuwigheit leven en bloejen, zonder ooit haar groen of schoon te verliezen. |
|