Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 259]
| |
Het nederdalen is gemakkelyk.DE put der zonden is te schroomen;
Haar schyn-schoon lokt ons licht om laag;
Maar om 'er weder uit te komen
Is onze kracht te zwak en traag.
Door ons gebed, gesmeek, en traanen,
Moet God de weg eerst komen baanen.
DAt het nederdaalen tot het verderf gemakkelyk is, is het zeggen van Virgilius, in 't zesde boek van zyn AEneiden, 't | |
[pagina 260]
| |
Welk wy waarlyk van die menschen konnen zeggen, die, de gedachtenisse der godzaligheit t'eenemaal vergeeten hebbende, in allerlei zonden en misdaaden vallen. Deze nederdalende weg is wel gemakkelyk om af te gaan, maar ze is altyt heel moeyelyk geweest, om weêr op te klimmen. De wolf laat zich ligtelyk vangen door lokaas van een eendvogel, vast gemaakt aan een plank, een diepe kuil bedekkende, 't welk hy aangrypende, hem met een haastigen val in de kuil doet nederstorten, dewelke hy met een te laat gehuil. en vergeefsche sprongen tragt te herstellen. Veel menschen heeft de brandende begeerlykheit des herte in groote gevaaren gebragt, en te gelyk nedergeworpen; God en de menschen te hulp roepende, en zich over hun vermeetenheit en betrouwen beklaagende, waar door ze ter plaatze waren gekomen, daar ze zich niet konden ontwarren of uithelpen. Hoe licht vallenze, die, met de liefde der aardsche goederen bevangen, en door de gierigheit verblind, met een onverzaadelyke begeerlykheit zyn ingenoomen, en zich tot alle ongeregtigheeden overgeeven? Hoe licht en gemakkelyk vergaan ze, die, aan de wellusten overgegeeven, hun leven in de ydele vermakelykheden des waerelds doorbrengen, en gelooven dat de ziel te gelyk met het lichaam sterft! Met wat groote schreeden, of liever met hoe haastigen loop snellen ze na 't verderf, die den heiligen Godsdienst met voeten treeden, en, alle vreeze Godts uit het herte verdreeven hebbende, den hemel verachten, en | |
[pagina 261]
| |
hunne hulpe alleen van hun eige vermoogen verwachten! Maar de dood dezer godloozen doet eindelyk zien, hoe licht zy in den afgrond der elenden zyn neder gevallen, terwyl ze gewaar worden, dat ze door een heel andere weg als de onze tot de eeuwige en hoopelooze staat van verlossinge gekomen zyn. Men zeid van de Hermelyn, dat ze liever wil sterven, als zich met de vuiligheit besmetten, met welke zy is omringt. Wy moeten dit kleine dier hier in navolgen, en liever 't leven verliezen, als onze ziel met de aardsche onreinigheden te besmetten; Godt gestadig biddende, dat hy ons niet aan onze zonden en misdaden wil overgeeven, en ons voor de eeuwige pynen bewaaren. |
|