Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 244]
| |
Maar 't was geen lichaam.DE schaduw' van de vriendschap leeft,
Zo lang ze baat en voordeel geeft;
Maar 't lichaam is 'er van geweeken,
Zo haast de voorspoed loopt op 't end:
Straks is de vriendschap omgewend
In haat, en vlugtig weg geweeken.
't LUst my nochmaal de oprechte en de valsche vriendschap in dit Zinnebeeld te aanschouwen, en deze met het beeld zelf, en | |
[pagina 245]
| |
de andere met deszelfs schaduwe te vergelyken. Deze, çierlyk en van duurzaam metaal gemaakt, dient al de geenen die ze aanschouwen, door zyn duurzame schoonheit, tot verwondering; maar de andere, hoewel ze zich dikwils veel langer als 't beeld zelf over de vlakte der aarde verspreid, word niet meer als den rook of damp geacht, en, zich zonder ligchaam vindende, vergaatze in korten tyt. Veele zyn 'er door een geveinsde vriendschap bedroogen, om dat ze dezelve, met het schynkleed van oprechtigheit omvangen, voor de waaragtige hadden gehouden: want deze zich eindelyk door 't gebrek van stantvastigheit bekend gemaakt, en de ydele schaduwe weggenomen zynde, heeft de konst van zyn bedrog doen zien. De waare vriendschap kend geen bedrog, en neemt zyn woonplaats in een oprecht herte: ze komt haare vrienden t'allen tyde, zo met heilzamen raad als andere middelen, te hulpe; ze is dezelve in voor- en tegenspoed, als oordeelende, dat het lot der vrienden gemeen is; ze vereischt een gelykheit in de onderhandelingen, en de oprechtigheit in de gemeenzaamheit, en vereischt niet anders voor al 't geen ze geeft of doet, als in een bestendige wederzydsche liefde te volharden. Maar de geveinsde vriendschap ziet niet als op eigen belangen, en praalt met treffelyke uitwendige vertooningen van een uitneemende liefde, die nochtans in de nood, en by ongelukkige veranderinge van zaaken haast ophouden, en de ongelukkigen veeltyts met zoo veel haat ver- | |
[pagina 246]
| |
volgt, als zy te vooren had geveinst te beminnen. Dit is die schoone vriendschap, dewelke tegenwoordig onder 't meerendeel der menschen regeerd: want die deze ware vriendschap omhelzen, worden by de waereld voor slechte eenvoudige menschen gehouden; maar pryst in tegendeel de geenen, die, zich listig van de tyt bedienende, heel anders spreeken, als ze denken, en de naam van vriendschap door list en bedrog tot hun voordeel gebruiken. Maar hoe verfoejelyk is deze levenswyze? en wat lichtvaardigheit is 't in de menschelyke gemeenschap, dat men een uitwendige vriendschap vertoont, en van binnen van haat brand? Wat my belangt, ik wou liever myn leeven onder de Leeuwen en Beeren, als onder zulke menschen doorbrengen, dewyl ik lichter hun openbaar woeden, als de heimelyke bedriegeryen, de vleyenden haat, en 't valsch gelag der zelve, zou kunnen vermyden. |
|