Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
Hy volgt geen kromme paden.DAar bygeloof, en eigen waan,
Ons kromme wegen in doen slaan,
En 't hoogste zielengoed doen derven:
Zet ik op 't rechte pad myn voet,
Om, door geloof en hoop gevoed,
Des hemels vreugde te beërven.
't IS een oud spreekwoord, dat de Deugd zich in 't midden bevind; waarom de Wyzen altyt hebben geleerd, dat men 'er door een | |
[pagina 234]
| |
rechte weg na toe moet gaan, zonder ter regter of ter slinker hand af te wyken. Wy dwalen door deze waereld als in een dicht woud; wyken lichtelyk van de rechte weg, en volgen de misleidende omwegen; wanneer we, ons te veel op onze zekerheit betrouwende, den Godsdienst veronachtzamen, of door een al te grooten schroom, en vreeze ontroerd, de genade Gods mistrouwen. Wy vervallen ligtelyk tot de eerste dwaalinge, wanneer wy, onze natuurlyke neiginge te veel toegeevende, de grootheit van onze macht en goederen aanschouwen: want het herte door de zoetigheit dezer vermaakelykheden overwonnen, geeft zich t'eenemaal aan zyn begeerlykheden over, en door de onmaatelyken drift, om goederen te bekomen en te vermeerderen, aangeprikkelt, en heel verward, mengt ze stoutelyk het heilige en waereldsche onder malkander. Het is dan dat het zich ligtelyk op de aardsche dingen verlaat, en met wyde schreeden na de omweegen, en dwaalpaden der ongerechtigheit gaan, en door de liefde tot zyn goederen verleid, de bron van alle geluk, en 't beginzel van alle rust en blydschap veracht. De tweede is niet beter als de eerste, waar toe men door den weg van bygeloove komt, wanneer we, door een eerzuchtige heiligheit ontroerd, van den vasten en oprechten weg der zaligheit afwyken, en liever door afgebrooke wegen, en gevaarlyke dieptens willen gaan. Men vind twee voornaame oorzaken dezer dwalinge; de eerste is de kragt der droefgeestigheit, | |
[pagina 235]
| |
des menschen oordeel, door een meenigte van ongegronde gedachten en inbeeldingen verleidende, tot dat ze bevreest en beangst, zich redeloos tot een schroomige religie begeeven, en den beminnelyken Godsdienst in een strenge en harde religie veranderen. De tweede is de geveinstheit, die, door de stoutheit en hovaardye voortgebragt, een valsche, geveinsde, en strenge heiligheit van buiten vertoont, terwyl ze van binnen met veel godloosheden is vervult. Maar ons behaagt de rechte weg, die ons door zyn opregtigheit en bestendige heiligheit, tot de volmaakte gelukzaligheit geleid: nooit door geen tyt te schenden. |
|