Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
't Word in de zuiverheit bewaard.DIe naderd tot het zielbanket,
Die reinigt eerst het hert van zonden;
Hoe zuiver zyn de liefdewonden.
Van Jezus, aan het kruis verplet?
Zyn vlees en bloed, zo hoog van waarde,
Vermengt zich met geen zondige aarde.
MAar men moet tot dit heiligste Sacrament, door 't welke wy van onze zonden gezuivert worden, niet toelaaten, die 't zelve | |
[pagina 212]
| |
onwaardig houden, en hun leven dagelyks met openbaare zonden besmetten. Hier word een verbrooken hert vereischt, 't welk een opregt berouw zynder misdaaden betoond, niet als tot de dood van Christus zyn toevlugt neemt, en, weetende door dezelve behouden te zyn, schrikt en vreest de wonden van zulken grooten Verlosser te vernieuwen; maar in tegendeel al zyn vermogen aanwend om al den haat af te leggen, waar mede hy zyn evennaasten zou konnen beschadigen, om de verbode wellusten te verhinderen, en om, zich in 't vervolg van de zonden onthoudende, Godt opregt en yverig te dienen. In zodanigen gemoed is dit hemels voedzel wel bewaard; gelyk de wyn in een zuivere flesse, daar ze hunne natuurlyke couleur in behoud, en door geen bederving of onzuiverheit word besmet. Maar de zondaren, altyt genegen om zich in hun onreinigheit te wentelen, bedienen zich verkeerdelyk van dit heilig Avondmaal: want zy vernietigen de vrucht van dit groote heiligdom, en trekken 'er geen glans of leeven uit, maar ze verhaasten, door 't rechtvaardige oordeel Gods, hunne eeuwige verdoemenisse: dewyl Godt niet toelaat, dat men met deeze heilige verborgentheden spot, die men met de grootste oprechtigheit en eerbiedigheit moet gebruiken, om de gedachtenisse van onzen stervenden Verlosser waardiglyk te houden. Maar wy tot dit Avondmaal naderende, zo laat ons ons leven en gemoed met vreeze en beven onderzoeken: zonder dat de zwakheit, hoe | |
[pagina 213]
| |
groot wy dezelve in ons bevinden, ons moet verhinderen, met een verbrooken en verslaagen herte voor 't aangezichte Godts te verschynen: als weetende dat dit Avondmaal ook in 't byzonder voor de elendigste en grootste zondaren is bereid. En hoewel wy dikwils onder de uitwerkingen van ons berouw, door onze zwakheit overwonnen, weder de geboden Gods overtreeden, zo keeren wy terstont weêr tot den goedertieren en ontfermenden Godt, die geen slaafachtige vreeze begeerende, met een kinderlyke eerbiedigheit wil gediend zyn, dewelke voornamentlyk in de gehoorzaamheit en de oprechtigheit van ons herte bestaat. |
|