Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
Ik zoek niet, dat ik vang.HY zocht niet, dat hy vangt in 't net.
Verkryg je niet door uw gebedt,
De hoop en wensch van uw verlangen;
Godt weet wat best voor uw gemoed
Is: doet u voor het waerelds goed,
Zomtyts een hemelschat ontfangen.
GOd, de goedheit zelfs, bemint den mensch, die zynen naame vreest, zodanig, dat hy hem niet alleen de goederen mededeeld, welke | |
[pagina 170]
| |
hy door zyn gebeeden begeert, maar die zyn wensch en verlangen verre te boven gaan. Dit Zinnebeeld van de vliegende Visschen in Indiën, uit de lucht in 't net vallende, drukt ons de kracht van dit onderwerp niet genoegzaam uit; maar toont ons nochtans overvloedig aan, hoe de stervelingen, voor de aardsche gelukken bekommert, veeltyts met een grooter geluk van den Hemel worden begunstigt. Ik zie een Visscher, begeerig na de gemeene vangst: doch terstont over een waardiger vangst verbleid, en door de ongewoone gedaante, en de uitneemende smaak dezer visschen, zich een grooter winst belooven. Maar wy'elendigen worden bedroeft, en verflaauwen in den Godsdienst, wanneer God niet terstond onze verlangens te hulpe komt, en als tot een loon onzer heiligheit toestaat, 't geen wy door menschelyke hoop en aardsche begeerlykheden zogten. Doch als hy ons die zo zeer begeerde vermakelykheden weigert, zo geeft hy ons wel haast een veel grooter belooninge der hemelsche goederen, en oeffend ons door rampen en elenden, op dat wy ons opgeblaaze en hovaardige gemoed vernederen, en tot de kennisse van ons zelven zouden komen: hy verslaat ons ook door smerten en tegenspoeden, op dat hy ons, in 't stof nederleggende, na 't beproeven van onze stantvastigheit en betrouwen op hem, te hooger zou verheffen. Dus vangen wy gelukkig, 't geen wy niet zochten: en, terwyl wy door de waereldsche begeerlykheden worden vermoeid, zo verrykt ons Godt met hei- | |
[pagina 171]
| |
liger geschenken. Ondertusschen voegt hy door zyn onbegrypelyke barmhertigheit dikwils de hemelsche by de aardsche geschenken; byzonderlyk, wanneer wy, al 't geen we verzoeken, zynen wil en behaagen onderwerpen, en enkelyk betrachten, dat al onze werken alleen op de verbreidinge van zyn glorie zien. |
|